ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6182
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.C. Dedel-van Walbeek
- Rechtspraak.nl
Weigering vergoeding kosten spoedeisende onderhoudsvoorzieningen aan basisschool
In deze zaak heeft de Stichting Katholiek Onderwijs Nootdorp, eiser, aanvragen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Nootdorp, verweerder, voor vergoeding van spoedeisende voorzieningen aan de St. Jozef basisschool te Nootdorp. De aanvragen betroffen reparaties aan het dak van de school, het vervangen van asbestgevelpanelen, schilderwerk, het vervangen van dakkoepels en het aanbrengen van zonweringen. Op 24 maart 1998 heeft de gemeenteraad besloten kredieten beschikbaar te stellen voor deze werkzaamheden, maar de kosten van advies, coördinatie, begeleiding en oplevering werden niet vergoed. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, ondanks het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften om het bezwaar gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft in deze procedure de weigering van verweerder om de bijkomende kosten te vergoeden beoordeeld. Eiser stelde dat de kosten van administratie, beheer en bestuur alleen betrekking hadden op de binnenkant van het schoolgebouw, terwijl de kosten in deze zaak verband hielden met de buitenzijde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de kosten van administratie, beheer en bestuur, zoals vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, ook de kosten van de buitenzijde van het schoolgebouw omvatten. De rechtbank concludeerde dat de door eiser ingediende kosten onder deze omschrijving vielen en dat verweerder op goede gronden had geweigerd deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de beslissing van verweerder in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door mr. C.C. Dedel-van Walbeek en openbaar uitgesproken op 22 maart 2000.