ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6816 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.C. Dedel-van Walbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten spoedeisende onderhoudsvoorzieningen aan basisschool

In deze zaak heeft de Stichting Katholiek Onderwijs Nootdorp, eiser, aanvragen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Nootdorp, verweerder, voor vergoeding van spoedeisende voorzieningen aan de St. Jozef basisschool te Nootdorp. De aanvragen betroffen reparaties aan het dak van de school, het vervangen van asbestgevelpanelen, schilderwerk, het vervangen van dakkoepels en het aanbrengen van zonweringen. Op 24 maart 1998 heeft de gemeenteraad besloten kredieten beschikbaar te stellen voor deze werkzaamheden, maar de kosten van advies, coördinatie, begeleiding en oplevering werden niet vergoed. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, ondanks het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften om het bezwaar gegrond te verklaren.

De rechtbank heeft in deze procedure de weigering van verweerder om de bijkomende kosten te vergoeden beoordeeld. Eiser stelde dat de kosten van administratie, beheer en bestuur alleen betrekking hadden op de binnenkant van het schoolgebouw, terwijl de kosten in deze zaak verband hielden met de buitenzijde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de kosten van administratie, beheer en bestuur, zoals vastgelegd in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, ook de kosten van de buitenzijde van het schoolgebouw omvatten. De rechtbank concludeerde dat de door eiser ingediende kosten onder deze omschrijving vielen en dat verweerder op goede gronden had geweigerd deze kosten te vergoeden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat de beslissing van verweerder in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door mr. C.C. Dedel-van Walbeek en openbaar uitgesproken op 22 maart 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Tweede kamer, enkelvoudig
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Reg.nr. AWB 99 / 6816 BESLU
Inzake: het bestuur van de Stichting Katholiek Onderwijs Nootdorp te Nootdorp, eiser;
tegen: het college van burgemeester en wethouders van Nootdorp, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder d.d. 15 juni 1999.
2. Zitting
Datum: 7 maart 2000.
Eiser is verschenen bij gemachtigde mr M.S. van Hien.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde H. Keizer.
3. Feiten
Eiser heeft op 29 januari en op 27 februari 1998 bij verweerder aanvragen ingediend tot vergoeding van spoedeisende voorzieningen aan de onder zijn bestuur staande St. Jozef basisschool te Nootdorp. De aanvragen hadden betrekking op reparaties in verband met betonrot en houtrot in het dak van de school, het vervangen van asbestgevelpanelen, schilderwerk hieraan en het vervangen van dakkoepels, alsmede het aanbrengen van zonweringen.
Op 24 maart 1998 heeft de raad der gemeente Nootdorp besloten kredieten beschikbaar te stellen voor de aangevraagde werkzaamheden. Daarbij zijn de kosten van advies/coördinatie/begeleiding/oplevering, geraamd op 14% van de totale kosten, buiten beschouwing gelaten.
Bij besluit van 3 augustus 1998 heeft verweerder aan eiser de redenen medegedeeld waarom deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 14 september 1998 bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is op 26 november 1998 behandeld in een hoorzitting van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften.
De commissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, besloten het bezwaar ongegrond te verklaren.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 juli 1999, aangevuld op 15 september 1999, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Gronden
In geschil is de in bezwaar gehandhaafde weigering de door eiser geraamde kosten van advies, coördinatie, begeleiding en oplevering te vergoeden als onderdeel van de kosten van spoedeisende onderhoudsvoorzieningen aan de buitenzijde van het schoolgebouw.
Het gaat hierbij om kosten, verband houdend met de werkzaamheden van het onderwijshuisvestingsbureau COA Planon Facility Management B.V. (COA), dat door eiser is ingeschakeld als tussenpersoon tussen school en aannemer. COA was, zo is ter zitting toegelicht, onder meer belast met de beoordeling van offertes, het verzorgen van de aanvraag en de kwaliteitsbewaking.
Van toepassing zijn de Wet op het primair onderwijs, Stb.1998,495, (WPO) en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, op 17 december 1996 vastgesteld door de raad der gemeente Nootdorp.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening, dat een uitwerking bevat van artikel 92 WPO, wordt onder een voorziening in de huisvesting onder meer verstaan onderhoud aan gebouwen voor basisonderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I.
Ingevolge punt 1.11 van deze bijlage bestaat de voorziening onderhoud, voorzover hier van belang, uit onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw, voorzover omschreven in het bijbehorende overzicht "onderhoud primair onderwijs". Bijkomende kosten als hier in geschil zijn in dit overzicht niet opgenomen.
Verweerder meent dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij behoren tot de kosten van administratie, beheer en bestuur, welke door het Rijk rechtstreeks aan het bevoegd gezag worden vergoed.
Eiser bestrijdt dit met twee stellingen.
De eerste stelling luidt dat sinds de inwerkingtreding van de Wet decentralisatie onderwijshuisvestingsvoorzieningen, Stb. 1996,402, waarbij een splitsing is aangebracht tussen de bekostiging van -ruwweg- de binnenkant van het schoolgebouw (uit de rijksvergoeding aan het bevoegd gezag) en de buitenkant (uit door het gemeentebestuur ter beschikking te stellen middelen), de rijksvergoeding voor de kosten van administratie, beheer en bestuur alleen is bedoeld voor kosten die betrekking hebben op de binnenkant van het schoolgebouw.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ingevolge artikel 134, eerste lid, van de WPO, voorzover hier van belang, vergoedt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag de kosten van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 114 betrekking hebben. De kosten van administratie, beheer en bestuur vallen onder het programma van eisen, vermeld in artikel 114, aanhef en onder e, WPO.
De voordien geldende Wet op het basisonderwijs (WBO) bevatte gelijkluidende bepalingen in artikel 93, eerste lid, onder e, van die wet (eerder artikel 93, eerste lid, onder b, sub 4 WBO).
De rechtbank heeft noch in de tekst van bovengenoemde wetten, noch in de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet decentralisatie huisvestingsvoorzieningen een aanwijzing kunnen vinden dat het programma van eisen administratie, beheer en bestuur na de inwerkingtreding van laatstgenoemde wet een andere, beperkter inhoud heeft gekregen.
In dit verband is van belang de volgende passage in de memorie van toelichting op de decentralisatiewet (Kamerstukken II, 24455,nr.3, blz.9):
"Zoals boven al is aangegeven worden verantwoordelijkheden die in het huidige stelsel al bij het schoolbestuur zijn belegd, niet bij deze wet afgenomen en aan de gemeente toebedeeld, ook al spoort dit niet met het binnenkant/ buitenkant criterium."
Dit duidt er op dat de kosten, die onder het programma van eisen administratie, beheer en bestuur vallen, na de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen dezelfde zijn gebleven als tevoren.
Indien dus de hier in geding zijnde kosten vóór de decentralisatie moesten worden bestreden uit de vergoeding voor kosten van administratie, beheer en bestuur, dan is dat nadien ook het geval.
In dit verband is eisers tweede stelling van belang. Deze komt er op neer dat in het vergoedingensysteem van de WBO bijkomende bouwkosten als hier aan de orde, niet vielen onder het programma van eisen administratie, beheer en bestuur, maar onder de programma's van eisen die op het onderhoud zelf betrekking hadden. Hij verwijst hiertoe naar het Eindadvies van de werkgroep Londo uit 1985, waar bij de opsomming van bestuurskosten, verband houdend met de materiële instandhouding, in de marge is verwezen naar de programma's van eisen onderhoud (preventief, technisch of ingrijpend).
Verweerder stelt hiertegenover dat de verwijzing in de marge van het Eindadvies alleen slaat op de kosten van planning van het noodzakelijke onderhoud, de noodzakelijke vervangingen op korte termijn en niet op de andere kosten van materiële instandhouding die in de opsomming voorkomen.
Na bestudering van het Eindadvies komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder het gelijk aan zijn zijde heeft.
Vooropgesteld zij dat in het Eindadvies de programma's van eisen voor administratiekosten en voor beheer en bestuur zijn ontwikkeld aan de hand van onderzoek naar het uitgavenpatroon voor deze kostencategorieën bij het bijzonder onderwijs. Dit is gebeurd, omdat de uitgaven van de gemeenten met betrekking tot deze kosten niet op een verantwoorde wijze zijn af te splitsen van de algemene kosten voor het administratief en bestuurlijk apparaat van de gemeente (Eindadvies blz.361). Om dezelfde reden worden deze kosten buiten beschouwing gelaten voor de vaststelling van de zogenoemde overschrijdingsbedragen. Het programma van eisen administratie, beheer en bestuur, zoals door de werkgroep Londo beschreven, gaat dus, voorzover hier van belang, uit van de bestuurskosten van een (fictief) bestuur van een school in het bijzonder onderwijs en kan worden geacht toepasselijk te zijn op de situatie van eiser.
Het vragen van offertes, het geven van opdrachten, het afsluiten van contracten voor de uitvoering van onderhoud, de vervangingen en het toezicht hierop, is in het programma van eisen genoemd onder de bestuurskosten voor materiële instandhouding (Eindadvies blz.313). De in geding zijnde kosten vallen naar het oordeel van de rechtbank onder deze omschrijving.
Dat deze bestuurskosten zouden moeten worden bestreden uit één van de programma's van eisen onderhoud, kan de rechtbank uit het Eindadvies niet afleiden. In de eerste plaats wijst verweerder er terecht op dat de lay-out van de bladzijde daar niet op duidt: de verwijzing in de marge staat steeds naast de kostensoort en is gedrukt in hetzelfde lettertype. Daarnaast past het ook in de vergoedingssystematiek dat van de bestuurskosten voor materiële instandhouding alleen de kosten van planning van tijdgebonden (cyclisch) onderhoud zijn gekoppeld aan de desbetreffende programma's van eisen en de daaraan verbonden genormeerde vergoeding.
Al met al ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat de bedoelde kosten niet vallen onder de kosten van administratie, beheer en bestuur. Of de van rijkswege verstrekte vergoeding al dan niet toereikend is om de kosten in dit geval te dekken, is daarbij niet doorslaggevend.
Dit betekent dat verweerder op goede grond heeft geweigerd deze kosten te vergoeden.
Nu ook overigens uit hetgeen is aangevoerd de rechtbank niet is gebleken dat het bestreden besluit in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels is genomen, moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslist wordt derhalve als volgt:
5. Beslissing
De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage,
Rechtdoende:
Verklaart het beroep ongegrond.
6. Hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb.
Aldus gegeven door mr C.C. Dedel-van Walbeek en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier R. Demilt.
griffier rechter
verzonden op:
ab/coll: