ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6223
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E.H. de Jong-van Dooijeweert
- Rechtspraak.nl
Toelating tot verblijf van een Ghanese vreemdeling met een zoon in Nederland
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een Ghanese vreemdeling, voor een vergunning tot verblijf in Nederland. Eiser verblijft sinds 9 november 1991 in Nederland en heeft op 6 juni 1996 een aanvraag ingediend bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Deze aanvraag werd op 6 december 1996 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 7 mei 1997 ongegrond verklaard, maar eiser trok zijn beroep in nadat verweerder het besluit had teruggenomen. Eiser heeft zijn aanvraag later opnieuw ingediend, met als doel verblijf bij zijn zoon D, die de Nederlandse nationaliteit heeft en onder toezicht staat van de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn zoon D, die in Nederland is opgegroeid, niet kan terugkeren naar Ghana vanwege zijn jeugdige leeftijd en de psychische problemen van zijn moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een familierechtelijke band bestaat tussen eiser en D, maar verweerder heeft betoogd dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die toelating rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitvalt.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en oordeelt dat eiser recht heeft op een nieuw besluit, waarbij de belangen van eiser en zijn zoon D in acht moeten worden genomen. De rechtbank wijst erop dat de situatie van D, die onder toezicht staat en de Nederlandse nationaliteit heeft, van groot belang is in de afweging. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser bij verblijf in Nederland niet zonder meer kunnen wijken voor het restrictieve toelatingsbeleid van de Nederlandse Staat.