ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6276

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 97/6879
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.J. Buijsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling van Iraanse nationaliteit met politieke activiteiten tegen het regime

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 april 2000 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiseres, een Iraanse vrouw, die asiel had aangevraagd op basis van politieke vervolging. Eiseres had eerder deelgenomen aan demonstraties tegen het Iraanse regime en was betrokken bij verschillende politieke activiteiten, waaronder haar lidmaatschap van de Fedayin-e-Khalq en later de Komoleh-partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in 1980 was gearresteerd na deelname aan een demonstratie en dat haar moeder, die ook politiek actief was, om het leven was gekomen door toedoen van de Iraanse autoriteiten. Eiseres heeft in haar aanvraag gesteld dat zij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in Iran vanwege haar politieke activiteiten en haar familieachtergrond.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres in overweging genomen, evenals de afwijzing van haar asielaanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND had betoogd dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij zich als politiek tegenstandster had geprofileerd en dat zij geen problemen had ondervonden na haar vrijlating uit detentie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiseres, ondanks enige inconsistenties, voldoende geloofwaardig zijn om aan te nemen dat zij daadwerkelijk politiek actief is geweest en dat zij een reëel risico loopt op vervolging als zij terugkeert naar Iran.

De rechtbank heeft de bestreden beschikking van de IND vernietigd en geoordeeld dat eiseres in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman, met mr. A.S.W. Kroon als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 97/6879 VRWET Z VR
uitspraak: 12 april 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1962,
verblijvende te B,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9411.20.0029,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.A. van der Plas-Slot, advocaat te Druten;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 20 november 1994 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 18 januari 1995 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 februari 1995 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 27 maart 1996, bekendgemaakt op 10 april 1996, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 6 mei 1996, geregistreerd onder nummer Awb 96/3587 Vrwet Z VR, heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
1.4 Op 4 november 1996 is eiseres in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
1.5 Bij uitspraak van 3 maart 1997 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Zwolle, het beroep van eiseres gegrond verklaard.
1.6 Eiseres is op 12 augustus 1997 gehoord door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV). Bij beschikking van 5 november 1997 is het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 3 december 1997 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 februari 2000. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale
groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.3 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Eiseres heeft in 1980 deelgenomen aan een demonstratie tegen de chef van het Iraanse onderwijs. Eiseres is toen gearresteerd. Twee weken later is zij, nadat haar moeder borg had betaald, weer vrijgelaten.
De moeder van eiseres was lid van de Fedayin-e-Khalq-partij. Ook haar broer C heeft zich ingezet voor deze partij. Deze partij is later in twee partijen opgesplitst, waarvan één de Komoleh-partij is. In 1987 is de moeder van eiseres
bij een auto-ongeluk om het leven gekomen dat welbewust is veroorzaakt door leden van het Comité.
Eiseres is sinds 1991 sympathisant van de Communistische partij Komoleh.
Vanaf oktober 1993 heeft zij in een farmaceutisch bedrijf gewerkt. Daar heeft zij bijeenkomsten georganiseerd. Ook verspreidde zij pamfletten en krantenartikelen die zij van dr. D, die ook in de fabriek werkte en haar contactpersoon
was, kreeg. Zij zette zich ook in voor de belangen van de werknemers. Op deze fabriek waren de studenten E en F als stagiaires werkzaam. Eiseres was contactpersoon tussen de stagiaires en dr. D. Op 28 oktober 1994 moest eiseres voor
dr. D een pakje afgeven aan E. E was niet op de afgesproken tijd op de afgesproken plaats. Toen eiseres naar zijn huis belde, bleek dat E de avond daarvoor was gearresteerd. Hierop heeft dr. D eiseres laten onderduiken. Op 1
november 1994 heeft het Comité huiszoeking gedaan bij eiseres. Op 11 november 1994 is eiseres Iran ontvlucht.
In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat de verklaringen niet juist zijn neergelegd in het verslag van haar nader gehoor. Zij heeft dit verslag met het volgende aangevuld en gecorrigeerd.
Eiseres sympathiseert sinds de middelbare school met communistische ideëen. Sinds 1978 is zij actief voor de Fedayin-partij en later, na de splitsing van de partij, voor de Aqhaliat-partij. Zij heeft tijdens de demonstratie tegen de
chef onderwijs een actief coördinerende rol vervuld tussen de verschillende groepen studenten. Toen eiseres studeerde is zij in contact gekomen met dr. D, een vooraanstaand lid van de Komoleh-partij. Hij heeft haar enthousiast
gemaakt voor deze partij maar zij is nooit lid geworden omdat zij het niet eens was met de afwijzing van de godsdienst door deze partij. Via dr. D heeft zij de baan gekregen bij het farmaceutisch bedrijf en hij heeft haar gevraagd
als contactpersoon te fungeren tussen hem en de stagiaires, die voor de partij pamfletten en andere informatie verspreidden. Op 28 oktober 1994 is E niet verschenen op de afspraak. Eiseres heeft die dag van zijn moeder gehoord dat
hij de avond daarvoor was gearresteerd. Zij is die dag ondergedoken. Op 30 oktober 1994 heeft het comité huiszoeking gedaan in haar woning. Hierbij zijn een Russische roman, een boek over de communistische ideologie, een aantal
cassettebandjes met communistische partijliederen en wat lectuur dat binnen de Komoleh-partij ter lezing rouleerde, in beslag genomen. Ook op de fabriek is gezocht in de ruimte waar eiseres werkte maar daar is niets gevonden omdat
daar niets lag.
De moeder van eiseres is door de Pasdaran doodgereden. C, de broer van eiseres, heeft dit zien gebeuren. C verblijft als uitgenodigd vluchteling in Canada.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiseres zich in Iran heeft geprofileerd als politiek tegenstandster van het regime en deswege van de zijde van de Iraanse autoriteiten heeft te vrezen voor
vervolging.
De verklaring van eiseres, dat zij van 1978 tot 1984 activiteiten heeft ontplooid voor de Fedayin-e-Khalq en dat zij in 1980 vanwege haar deelname aan een demonstratie is gearresteerd, leidt, reeds gelet op het tijdsverloop
sedertdien, niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft ter zitting van de ACV verklaard dat zij voor deze beweging pamfletten en infobulletins heeft verspreid en vergaderingen heeft bijgewoond, terwijl
zij van deze activiteiten gedurende de procedure nimmer eerder gewag heeft gemaakt, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar relaas. Bovendien kan uit haar verklaringen worden afgeleid dat zij reeds na twee weken
zonder voorwaarden is vrijgelaten. De verklaringen van eiseres, dat zij na haar detentie continu de aandacht van de Iraanse autoriteiten op zich gevestigd wist, is niet aannemelijk. Immers, eiseres is in 1980 gaan werken in de
bibliotheek van de universiteit, zij is in 1983 Duits gaan studeren en heeft in 1985 enkel geen visum gekregen vanwege haar leeftijd, hetgeen er in het geheel niet op duidt dat er van de zijde van de autoriteiten bezwaren tegen haar
zouden bestaan. Dat eiseres zou zijn ontslagen vanwege haar communistische ideëen is gelet op het voorgaande evenmin aannemelijk. De verklaring van eiseres dat haar moeder als gevolg van een welbewuste aanrijding is overleden,
levert evenmin grond op voor het oordeel dat eiseres als vluchteling dient te worden aangemerkt. Eiseres heeft als gevolg van deze gebeurtenissen nimmer persoonlijk problemen ondervonden.
Verweerder is van mening dat zeer ernstige twijfel is gerezen omtrent de verklaring van eiseres dat zij in Iran betrokken is geweest bij de Komaleh. Uit algemene bronnen is bekend dat de Komoleh een radicale
marxistisch-leninistische beweging is die zich inzet voor de Koerdische zaak. Niet aannemelijk is dat eiseres, die geen Koerdische is, zich voor deze beweging heeft ingezet, te meer nu zij zich jarenlang heeft ingezet voor de
Fedayin-e-Khalq en de Aqaliyyat-vleugel, welke bewegingen zich niet inzetten voor de Koerdische zaak. De verklaring van eiseres, dat de Komoleh ook andere doelen nastreeft, heeft verweerder niet kunnen overtuigen, nu uit algemene
bronnen bekend is dat een autonoom Koerdistan het voornaamste doel is van Komoleh. Bovendien is de kennis van eiseres over de partij zeer marginaal. Haar verklaring, dat zij geen kennis over de beweging hoefde te weten en dat zij
gewoon voor de oppositie actief wilde zijn, overtuigt evenmin. Verweerder heeft nog gewezen op het ambtsbericht van 1 mei 1996 van de Minister van Buitenlandse Zaken, waarin wordt vermeld dat van de Komoleh de afgelopen jaren zeer
weinig meer is vernomen.
Naar de mening van verweerder valt niet in te zien dat eiseres een gedeelte van haar activiteiten in het laboratorium van de fabriek heeft kunnen uitvoeren zonder daarbij op enigerlei wijze de aandacht op zich te richten, nu zeven
mensen toegang hadden tot het laboratorium. Dat zij deze activiteiten na reguliere werktijd verrichtte, doet daar niet aan af. Eiseres heeft door het organiseren van een staking in de fabriek in juni 1994 reeds de aandacht van de
leiddinggevenden van de fabriek dan wel het Islamitisch Comité op zich gevestigd, hetgeen haar politieke activiteiten aldaar nog riskanter zouden maken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk is dat eiseres daadwerkelijk de gestelde politieke activiteiten voor de Komoleh heeft verricht en derhalve evenmin dat Azar zou zijn gearresteerd.
Derhalve kan aan de verklaring van eiseres, dat de Iraanse autoriteiten huiszoeking hebben gedaan en een bezoek hebben gebracht aan de fabriek niet die waarde worden toegekend die eiseres daaraan kennelijk toegekend wil zien.
2.5 Eiseres heeft in haar beroepschrift het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft zich niet kunnen onderschikken aan het
fundamentalistisch-islamitisch denken, dat geen ruimte toelaat voor andersdenkenden. De sfeer in het gezin waarin zij is opgegroeid, onder meer de politieke denkbeelden van haar ouders en de contacten met soefi-aanhangers, is voor
deze houding medebepalend geweest. Ten onrechte is in het verslag van het ACV-gehoor gesteld dat eiseres geen contact heeft gehad met soefis.
Verder is in de beschikking ten onrechte overwogen dat eiseres eerst bij de ACV heeft verklaard dat zij pamfletten en infobulletins heeft verspreid. Zij verwijst hiervoor naar bladzijde 2 van haar pleitnoties
inzake het eerste beroep en de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor wordt eiseres in een nadelig daglicht gezet. Ook staat ten onrechte in het verslag van het ACV-gehoor dat eiseres een pamflet zou hebben geschreven.
Eiseres bestrijdt dat zij na haar detentie zonder voorwaarden is vrijgelaten. Zij mocht dat jaar bij wijze van straf geen examens meer doen en zij mocht gedurende een aantal jaren geen universitaire opleiding volgen. Haar
werkzaamheden bij de universiteitsbibliotheek verrichtte zij clandestien. Toen zij officieel verzocht daar te mogen werken, werd haar dat geweigerd vanwege haar politieke activiteiten. Het feit dat zij geen visum kreeg om in
Duitsland te gaan studeren is een direct gevolg van de beperkingen die de Iraanse autoriteiten aan de bevolking, en met name aan vrouwen, oplegt. Eiseres had wel degelijk grote problemen. De mogelijkheid van verzet deed zich voor
toen dr. D eiseres benaderde en vroeg zich in te zetten voor de Komoleh.
Voor eiseres was niet van belang of de partij zich al dan niet inzette voor de Koerdische zaak. Het enige dat telde was de mogelijkheid van verzet. De binding van eiseres in het verleden met de Fedayin-e-Khalq en Aqaliyyat maakt
haar activiteiten voor de Komoleh niet onaannemelijk omdat alle communistische partijen zich inzetten voor een vrij Iran. Dat de partijen daarnaast andere specifieke doelen hebben, doet daar niet aan af. Het steekt eiseres dat het
de ACV bevreemdt dat zij en dr. D, als niet-Koerden betrokken waren bij de Komoleh. Eiseres verrichtte haar activiteiten in de fabriek met de grootst mogelijke voorzichtigheid. Haar activiteiten binnen de werksfeer zijn niet
opmerkelijk omdat zij die niet alleen, doch met ander werknemers verrichtte. Deze activiteiten moeten wel als verzwarende factor worden aangemerkt nu zij wordt verdacht van contra-revolutionaire activiteiten vanwege haar
betrokkenheid bij de Komoleh.
Eiseres voert tot slot aan dat haar vluchtrelaas ten grondslag ligt aan haar medische gesteldheid, zodat de haar verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht had moeten ingaan op de datum van haar asielaanvraag.
2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Iran zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk
moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Het wekt bevreemding dat eiseres bij de ACV verklaringen heeft afgelegd die niet geheel overeen lijken te komen met eerdere verklaringen. De (mogelijke) discrepanties betreffen niet essentiële onderdelen van haar relaas. In dit
geval bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding haar deze niet tegen te werpen.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen gedurende de procedure is aangevoerd en gelet op hetgeen eiseres ter zitting heeft verklaard, aannemelijk dat eiseres politiek actief is geweest tegen het Iraanse regime, eerst voor de
Fedayin-e-Khalq en later voor de Komoleh. Het ligt in het algemeen weliswaar niet voor de hand dat niet-Koerden actief zijn voor een Koerdische partij die zich voornamelijk inzet voor een autonoom Koerdistan. Toch is in dit geval
niet onaannemelijk dat eiseres activiteiten heeft verricht voor de Koerdische Komoleh-partij. Eiseres was er immers van overtuigd dat dit voor haar de enige weg was om activiteiten te kunnen verrichten tegen het regime aangezien
daarvoor weinig mogelijkheden bestaan in haar land en zij toevallig met de Komoleh in contact kwam. Dat het moeilijk is om in Iran in contact te komen met oppositiepartijen kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid uit
het ambtsbericht van 5 maart 1998 van de Minister van Buitenlandse Zaken waarin staat vermeld: "Van een georganiseerde oppositie tegen het politieke bestel als zodanig is in Iran geen sprake.
Als gevolg van de harde repressie in de beginjaren van de islamitische revolutie is met name de seculiere oppositie monddood gemaakt".
Eiseres heeft tijdens de zitting bij de ACV ook gewezen op het feit dat zij haar activiteiten voor de Fedayin-e-Khalq heeft gestaakt in 1984 omdat vele partijleden werden gearresteerd, gedood of het land verlieten.
Het is aannemelijk dat eiseres, vanwege haar achtergrond en haar eigen (politieke) verleden, een sterke behoefte had om activiteiten te ontplooien tegen het Iraanse regime en dat deze behoefte zo sterk was dat het haar niet
uitmaakte op welke wijze zij dat kon doen. In dit verband is niet zonder belang dat eiseres uit een politiek actieve familie komt, het niet onaannemelijk is dat haar moeder door het Iraanse regime om het leven is gebracht en haar
vader een soefi-aanhanger was.
Ook is van belang de reden waarom eiseres heeft moeten stoppen met haar activiteiten voor de Fedayin-e-Khalq. Tenslotte heeft zij ter zitting verklaard dat zij tijdens haar detentie gedwongen is om partijgenoten te verraden,
waarover zij zich tot op de dag van vandaag zeer schuldig voelt. Dit schuldgevoel en de angst anderen in gevaar te brengen is de reden dat zij zich niet durft te wenden tot personen in Iran, zoals dr.
Bayaat, met het verzoek documenten op te sturen die haar relaas onderbouwen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de door eiseres verrichte politieke activiteiten bekend zijn geworden bij de Iraanse autoriteiten en dat zij -mede gelet op haar verleden- een egronde reden heeft te vrezen
voor vervolging. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet voor toelating als vluchteling in aanmerking komt.
2.8 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient de bestreden beschikking vernietigd te worden.
2.9 Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres en voor vergoeding van het griffierecht.
3 BESLISSING:
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 5 november 1997;
- verstaat dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw in bezwaar beslist;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van Fl. 50,-- te vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden om de proceskosten van eiseres ad Fl. 1420,-- te vergoeden, welk bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb j° artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden voldaan aan
de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Buijsman en in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2000.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 12 april 2000