ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6281

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4457
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de bewaring van een Liberiaanse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de bewaring van een Liberiaanse vreemdeling, die sinds 1 februari 2000 in bewaring is gesteld. De vreemdeling, geboren in 1974, verblijft momenteel in het Huis van Bewaring te Ter Apel. Hij heeft aangevoerd dat hij al drie maanden in bewaring zit zonder dat er een laissez-passer is afgegeven, ondanks eerdere toezeggingen van de rechtbank dat dit op 14 maart 2000 zou gebeuren. De vreemdeling verzoekt om opheffing van de bewaring en schadevergoeding vanaf 15 maart 2000, omdat er volgens hem geen zicht op uitzetting meer is.

De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. R.J. Maring, heeft verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. De verweerder stelt dat er zicht op uitzetting is, omdat de Liberiaanse autoriteiten hebben toegezegd een laissez-passer af te geven, hoewel dit nog niet is gebeurd door organisatorische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan en dat de vreemdeling verantwoordelijk is voor het ontbreken van een reisdocument.

De rechtbank oordeelt dat het in beginsel voor rekening van de verweerder komt als andere landen niet meewerken aan de afgifte van reisdocumenten. De rechtbank heeft besloten dat er nog steeds zicht op uitzetting is, maar ziet aanleiding om de duur van de bewaring te beperken. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 1 mei 2000, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en de opheffing van de bewaring is bevolen met ingang van 1 juni 2000. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/4457 VRWET Z CM
uitspraak: 1 mei 2000
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1974 te B,
nationaliteit Liberiaanse,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Namens de vreemdeling heeft mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, op 16 april 2000 beroep ingesteld tegen de bewaring, bevolen op 1 februari 2000, en verzocht om schadevergoeding.
Namens de vreemdeling is mr. R. Kakes, een kantoorgenoot van mr. Krauth, op 27 april 2000 ter zitting verschenen.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij reeds drie maanden in bewaring verblijft terwijl nog immer geen laissez-passer is afgegeven.
Hij wijst in dit verband uitdrukkelijk op de uitspraak van 13 maart 2000 van deze rechtbank waarin is overwogen dat op 14 maart 2000 een laissez-passer zou worden afgegeven. Nu dat niet is gebeurd, bestond er vanaf 15 maart 2000
geen zicht op uitzetting. De bewaring dient dan ook te worden opgeheven en er dient schadevergoeding te worden toegekend vanaf laatstgenoemde datum. Subsidiair is namens de vreemdeling verzocht een termijn te stellen voor de duur
van de bewaring.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is mr. R.J. Maring, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om
schadevergoeding af te wijzen. Verweerder heeft voortvarend gehandeld en er is een laissez-passer toegezegd door de Liberiaanse autoriteiten.
Dat deze laissez-passer nog niet is afgegeven is gelegen in organisatorische problemen bij de Liberiaanse autoriteiten. Naar verwachting zullen deze problemen binnen een maand zijn opgelost. Er bestaat dan ook zicht op uitzetting.
Naar de mening van verweerder komt de omstandigheid dat nog geen laissez-passer is afgegeven voor rekening en risico van de vreemdeling. Immers, indien hij had beschikt over een reisdocument, was de aanvraag van een laissez-passer
in het geheel niet nodig geweest.
Rechtsoverwegingen
Bij uitspraak van 13 maart 2000 heeft de rechtbank (het voortduren van) de bewaring niet onrechtmatig geoordeeld. Derhalve is thans uitsluitend de rechtsvraag aan de orde of sedert genoemde uitspraak nog zicht op uitzetting bestaat.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. In de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals deze uit de stukken en het verhoor naar voren zijn gekomen, zijn geen redenen gelegen om de
bewaring op te heffen.
Vaststaat dat de vreemdeling de Liberiaanse nationaliteit heeft en dat de Liberiaanse autoriteiten hebben toegezegd dat een laissez-passer zal worden afgegeven. Blijkens een telefoonnotitie van 26 april 2000 zijn vreemdelingen, ten
behoeve van wie een laissez-passer was afgegeven door de Liberiaanse consul in Nederland, niet toegelaten tot Liberia. Deze consul voert thans overleg met de Liberiaanse autoriteiten om dit soort situaties in de toekomst te
voorkomen. Totdat dit overleg is afgerond, geeft het Liberiaanse consulaat geen laissez-passers of "Liberian- verklaringen" meer af.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het in beginsel voor rekening en risico van verweerder indien de autoriteiten van andere landen niet meewerken aan de afgifte van reisdocumenten en niet, zoals verweerder stelt, voor risico van
de vreemdeling. In het onderhavige geval is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt afgeweken zou moeten worden.
Nu verweerder heeft aangegeven dat het overleg tussen de Liberiaanse consul en de Liberiaanse autoriteiten binnen een maand zal zijn afgerond, bestaat er thans nog zicht op uitzetting. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de duur van
de bewaring te beperken.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring uiterlijk met ingang van 1 juni 2000;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. A. Smedes, in tegenwoordigheid van mr. A.S.W. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2000.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in artikel 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle.
Afschrift verzonden: 1 mei 2000