ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6353
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- W.J. van Bennekom
- J.H. van der Winden
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot vergunning tot verblijf
In deze zaak heeft verzoeker op 10 december 1998 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf. Verweerder heeft deze aanvraag op 6 april 1999 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft op 7 juni 1999 meegedeeld dat verzoeker Nederland binnen twee weken moet verlaten. Namens verzoeker heeft advocaat mr. L. Soedamah op 17 juni 1999 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de uitzetting verboden zou worden totdat op het bezwaar was beslist. Het bezwaar werd op 28 juni 1999 ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep heeft ingesteld bij de rechtbank op 22 juli 1999.
Op 30 december 1999 heeft verweerder besloten de eerdere beslissing in te trekken en de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Op 4 januari 2000 heeft de griffier meegedeeld dat er geen restitutie van het griffierecht zou plaatsvinden. Mr. Soedamah heeft het beroepschrift ingetrokken, maar het verzoek om een voorlopige voorziening gehandhaafd. De zitting vond plaats op 6 januari 2000, waarbij verzoeker niet aanwezig was. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R.P. den Otter.
De president heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen, omdat verzoeker geen belang meer had bij de voorziening nu de aanvraag alsnog in behandeling werd genomen. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De president heeft tevens bepaald dat het griffierecht door de Staat der Nederlanden aan verzoeker wordt vergoed, en heeft de kosten van het geding aan de zijde van verzoeker vastgesteld op Fl. 710,-. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2000.