ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6424
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Ollermann
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling van verzoekers van Azerbeidzjaanse afkomst
In deze zaak hebben verzoekers A(1) en B(2), beiden van Azerbeidzjaanse afkomst, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling in Nederland. Ze verblijven sinds 13 april 2000 in Nederland en hebben op 24 april 2000 een asielaanvraag ingediend, die op 27 april 2000 door de verweerder is afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening om hun uitzetting te voorkomen totdat op hun bezwaar is beslist. De president van de rechtbank heeft de zaak behandeld en de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, in overweging genomen.
De president heeft vastgesteld dat verzoekers, ondanks hun claims van vervolging, niet hebben aangetoond dat zij in Azerbeidzjan problemen hebben ondervonden die hen als vluchtelingen kwalificeren. De president heeft ook twijfels geuit over de opgegeven leeftijden van verzoekers, wat de geloofwaardigheid van hun asielverhaal ondermijnt. De president concludeert dat de verweerder terecht heeft besloten om de aanvraag om toelating als vluchteling te weigeren op basis van artikel 15c van de Vreemdelingenwet, dat stelt dat een aanvraag niet wordt ingewilligd indien de vreemdeling geen noodzakelijke documenten kan overleggen.
De president heeft ook overwogen dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. De beslissing van de president is dat het bezwaar van verzoekers ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 16 mei 2000 door mr. H. Ollermann, in aanwezigheid van griffier P.C. Stroebel.