ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6436
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.H. Schotman
- H.C. Greeuw
- P. Bröcker
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie inzake asielaanvraag van een Afghaanse Sikh
In deze zaak gaat het om het beroep van eiser, een Afghaanse Sikh, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 14 januari 1998, waarin zijn aanvraag om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen ongegrond is verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Afghanistan ernstige problemen heeft ondervonden van de Taliban, waaronder ontvoeringen en discriminatie vanwege zijn geloof. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 december 1999, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak aangehouden in afwachting van antwoorden op vragen over de positie van Sikhs in Afghanistan, die op 22 december 1999 zijn ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel er discriminatie kan plaatsvinden, de verklaringen van eiser niet voldoende zijn om te concluderen dat zijn leven onhoudbaar was. De rechtbank oordeelt dat de ontvoeringen van eiser niet noodzakelijkerwijs voortkwamen uit zijn geloofsovertuiging, maar eerder uit financiële motieven van de ontvoerders. Eiser heeft na zijn laatste ontvoering nog enkele maanden in Afghanistan verbleven voordat hij naar Nederland vluchtte, wat volgens de rechtbank erop wijst dat er geen reële vrees voor vervolging was.
De rechtbank concludeert dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden geen gegronde reden voor vluchtelingenstatus rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst het beroep van eiser af als ongegrond, en oordeelt dat de Staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2000.