ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6455

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/9880 t/m 99/9882 en verder t/m 99/9971
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.C. Dedel-van Walbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht meegetelde aanvragen voor subsidieplafond in glastuinbouwregeling

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2000 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van subsidieaanvragen door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De eisers, A B.V. en 53 anderen, hadden aanvragen ingediend voor subsidieverlening in het kader van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw. De aanvragen werden afgewezen op de grond dat het subsidieplafond reeds was bereikt door toewijzing van eerder ingediende aanvragen. Aanvankelijk was het subsidieplafond vastgesteld op f 12.000.000,--, maar dit bedrag werd later verhoogd tot f 17.000.000,--. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten niet voldoende gemotiveerd waren, omdat het nader vastgestelde plafond niet was vermeld in de besluiten. Dit werd als een ernstig gebrek in de motivering beschouwd.

De rechtbank stelde vast dat de aanvragen van eisers niet correct waren meegeteld bij de bepaling van het subsidieplafond. De rechtbank concludeerde dat, anders dan in de afwijzende besluiten was vermeld, het subsidieplafond ten tijde van de besluiten niet was bereikt. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en oordeelde dat de Minister nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op f 1.420,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten en de noodzaak om de juiste procedure te volgen bij de behandeling van subsidieaanvragen.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Sector Bestuursrecht
Tweede kamer, enkelvoudige samenstelling
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: AWB 99/9880 t/m 99/9882, 99/9884, 99/9885, 99/9888, 99/9890 t/m 99/9892, 99/9894, 99/9895, 99/9897, 99/9898, 99/9901 t/m 99/9903, 99/9905, 99/9907, 99/9909, 99/9911, 99/9912, 99/9914, 99/9916, 99/9917, 99/9919, 99/9928, 99/9929, 99/9933, 99/9935, 99/9937, 99/9939, 99/9941 t/m 99/9943, 99/9945, 99/9948, 99/9949, 99/9954 t/m 99/9963 en 99/9965 t/m 99/9971.
Inzake A B.V. [en 53 anderen], eisers,
tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
De besluiten van verweerder van 26 oktober 1999.
2. Zitting
Datum: 19 april 2000.
Eisers zijn verschenen bij gemachtigde mr. P.J.L.J. Duijsens.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. M. Piras, P. Bakker Schut en de heer Van der Wijnboom.
3. Feiten
Op 22 februari 1999 heeft verweerder van eisers aanvragen ontvangen om subsidieverlening in het kader van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw (hierna: de regeling).
Bij besluiten van 17 augustus 1999 heeft verweerder de aanvragen afgewezen op grond van de overweging, dat door toewijzing van eerder ingediende aanvragen het subsidieplafond reeds is bereikt.
Namens eisers is bij schrijven 17 september 1999 tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaarschriften met toepassing van artikel 7:3 van de Awb ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten zijn namens eisers beroepschriften ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden.
4. Motivering
De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij de bestreden besluiten terecht en op goede gronden het bezwaar van eisers ongegrond heeft verklaard.
Allereerst hebben eisers grieven opgeworpen ten aanzien van de procedure bij de behandeling van de bezwaarschriften. Zij menen dat verweerder ten onrechte de bezwaren kennelijk ongegrond heeft geacht en dat zij daarom ten onrechte niet zijn gehoord op hun bezwaar.
Deze grief moet naar het oordeel van de rechtbank slagen.
Een bezwaarschrift is slechts kennelijk ongegrond indien uit het schrijven zelf aanstonds blijkt dat de aangevoerde bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Eisers hebben met name bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop het bereiken van het subsidieplafond is bepaald door verweerder. In casu kunnen de opgeworpen stellingen niet de conclusie rechtvaardigen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de te nemen beslissing aangaande de bezwaren. Een en ander is reeds af te leiden uit de overwegingen die verweerder aan de bezwaren heeft gewijd.
Verweerder heeft daarbij een uitleg gegeven van de door hem gehanteerde werkwijze. Een hoorzitting is bij uitstek de gelegenheid deze uitleg aan de orde te stellen.
De bestreden besluiten komen dan ook reeds wegens een onjuiste toepassing van artikel 7:3 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van de inhoud van de besluiten overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies kan verweerder subsidies verstrekken onder meer met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake de landbouw.
In artikel 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, voor zover hier van belang, is bepaald dat bij of krachtens ministeriële regeling de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden verstrekt, nader kunnen worden bepaald, bij welke regeling wordt voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond, tenzij de Minister van Financiën heeft ingestemd met het achterwege laten daarvan.
De in casu aan de orde zijnde regeling is een ministeriële regeling als bedoeld in voormelde Kaderwet.
In artikel 2, onderdeel b, van de regeling is bepaald dat de minister ter verbetering van de bedrijfscultuur van de sector glastuinbouw op aanvraag subsidie kan verstrekken voor investeringen ten behoeve van de reconstructie van individuele glastuinbouwbedrijven.
In artikel 3 van de regeling is voorts bepaald dat per kalenderjaar een of meer aanvraagperioden kunnen worden vastgesteld voor vorenbedoelde investeringen, waarbij de minister voor ieder aanvraagperiode een subsidieplafond vaststelt.
Bij het besluit tot openstelling van de Regeling structuurverbetering glastuinbouw van 17 februari 1999 (Staatscourant 35) heeft verweerder bepaald dat de in dezen aan de orde zijnde aanvraagperiode aanvangt op 22 februari 1999 en loopt tot en met 30 april 1999. Bij dit besluit tot openstelling is voorts bepaald dat ten aanzien van deze aanvraagperiode een subsidieplafond geldt van f. 12.000.000,--. In de toelichting bij het besluit is onder meer vermeld dat toekenning van het beschikbare budget op volgorde van binnenkomst van de aanvraag geschiedt en dat aanvragen kunnen worden ingediend met behulp van de door LASER te verstrekken formulieren.
Op 23 februari 1999 (Staatscourant 37) heeft verweerder besloten dat geen aanvragen meer kunnen worden ingediend.
Bij besluit van 16 juni 1999 (Staatscourant 115) heeft verweerder het subsidieplafond voor de periode van 22 tot 23 februari 1999 verhoogd tot f. 17.000.000,--. In de toelichting bij dit besluit is vermeld dat het extra budget zal worden aangewend voor subsidie-aanvragen die zijn ingediend op 22 of 23 februari 1999, op welke datum de aanvraagmogelijkheid is gesloten wegens het overschrijden van het subsidieplafond.
Verweerder heeft de afwijzing van de aanvragen doen steunen op de overweging, dat op het moment van indiening het subsidieplafond reeds was bereikt. Verweerder heeft gesteld dat het plafond van f. 12.000.000,-- was bereikt op 00.01.35 uur en dat de aanvragen van eisers alle later zijn ingediend.
Eisers stellen dat, voor zover het subsidieplafond al was bereikt op het moment dat zij hun aanvraag indienden, dit is veroorzaakt doordat verweerder ten onrechte aanvragen, waaronder pro forma-aanvragen, in behandeling heeft genomen die niet bij het regiokantoor-noordwest van LASER te Diemen zijn ingediend. Zij achten dit onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van fair play.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet anders kon handelen, omdat noch in de regeling noch in de openstelling de beperking was opgenomen dat aanvragen uitsluitend bij het regiokantoor te Diemen konden worden ingediend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 4:26 van de Awb wordt bij de bekendmaking van het subsidieplafond de wijze van verdeling vermeld. Onder de wijze van verdeling wordt mede verstaan de door de aanvrager in acht te nemen procedure.
In dit geval is de enige mededeling over de wijze van verdeling gedaan in de toelichting bij de openstelling. Weliswaar is in de brochure en op het aanvraagformulier Diemen als plaats van indiening vermeld, maar nu in de regeling en het besluit tot openstelling, inclusief de toelichting, niets is bepaald over de indieningsplaats en is volstaan met de mededeling "aanvragen kunnen worden ingediend met behulp van de door LASER te verstrekken formulieren", was voor het buiten beschouwing laten van elders ingediende aanvragen geen rechtsgrond aanwezig.
Hetzelfde geldt voor pro forma-aanvragen. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is verweerder verplicht de indiener van een aanvraag de gelegenheid te geven deze aan te vullen. Een onvolledige aanvraag kan niet zonder meer buiten beschouwing worden gelaten. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van 17 mei 1995 van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gepubliceerd in AB 1995/523.
Zelfs kon, gezien de facultatieve formulering in de toelichting, indiening door middel van het aanvraagformulier niet verplicht worden gesteld. De hierbedoelde aanvragen zijn dus terecht door verweerder meegeteld.
Dat verweerder door een tekort aan procedurevoorschriften een onbevredigende en tot bezwaren leidende regeling heeft getroffen, leidt niet tot het oordeel dat om die reden de op grond van deze regeling genomen besluiten onrechtmatig zijn.
Eisers betwisten voorts verweerders stelling dat ten tijde van de indiening van hun aanvragen het subsidieplafond reeds was bereikt. Aan de hand van nader van verweerder verkregen gegevens over de toegekende subsidies wordt betoogd dat slechts een gedeelte van het beschikbare bedrag is besteed aan aanvragen uit de hier in geding zijnde periode.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 3 van de regeling, het besluit tot openstelling en het besluit van 16 juni 1999 tot verhoging niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de genoemde bedragen van maximaal f. 12.000.000,-- en f. 17.000.000,-- bestemd zijn voor aanvragen gedaan in de indieningsperiode van 22 en 23 februari 1999. Dat in de bestreden besluiten het nader vastgestelde plafond niet is vermeld, beschouwt de rechtbank als een ernstig gebrek in de motivering van deze besluiten.
Uit verweerders verklaring ter zitting blijkt dat ruim f. 5.500.000,-- is besteed aan aanvragen uit eerdere jaren. Een bedrag van f. 5.000.000,-- hiervan komt uit het in juni 1999 extra beschikbaar gestelde bedrag.
Dit is zonder meer in strijd met hetgeen bij de vaststelling van het plafond is bepaald. Aanvragen uit eerdere jaren, voor zover niet opnieuw ingediend op 22 of 23 februari 1999, mochten voor het hier aan de orde zijnde subsidieplafond niet worden meegeteld.
Over de verdere besteding van het beschikbare bedrag zijn van de zijde van verweerder uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Aanvankelijk, op de zitting van 11 april 2000 waar het beroep van Z (AWB 99/9057 WET) is behandeld, is verklaard dat 125 aanvragen zijn ingewilligd. Ter zitting van 19 april 2000 is een aantal van 132 ingewilligde aanvragen genoemd. Het Evaluatierapport van het Informatie- en Kenniscentrum Landbouw, overgelegd door eisers, vermeldt slechts 117 ingewilligde aanvragen op het onderdeel investeringen.
Verweerder heeft enerzijds verklaard dat tot 132 toekenningen is gekomen omdat voor elke aanvraag afzonderlijk het maximaal per aanvraag toekenbare bedrag van f. 130.000,-- is gereserveerd. Anderzijds is van de zijde van verweerder ter zitting van 19 april 2000 verklaard dat ten tijde van het besluit in primo de omvang van het voor de individuele aanvragen benodigde bedrag bekend was.
Dit betekent dat het aantal in te willigen aanvragen niet vanzelfsprekend diende te worden bepaald aan de hand van de maximale reservering.
In dit verband is van belang dat uit verweerders verklaring ter zitting van 19 april 2000 blijkt dat in totaal voor minder van f. 12.000.000,-- aan subsidie is toegekend.
Uit de hiervoor vermelde verklaringen, in samenhang met de inhoud van het evaluatierapport, leidt de rechtbank af dat - anders dan in de afwijzende beslissingen is vermeld - ten tijde van deze besluiten het subsidieplafond in werkelijkheid niet was bereikt.
Niet gebleken is dus dat de ten aanzien van eisers gebezigde weigeringsgrond feitelijk juist is.
Dit betekent dat de bestreden besluiten niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De besluiten moeten dan ook tevens wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd. De beroepen zijn gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn vastgesteld volgens de onderstaande, van deze uitspraak deel uitmakende, specificatie en bedragen f. 1.420,--. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het beroepschrift in alle zaken identiek is.
Beslist wordt derhalve als volgt.
5. Beslissing:
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Rechtdoende:
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de bestreden besluiten;
Bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht (f. 450,-- in de in deze uitspraak eerstgenoemde 49 zaken en f. 225,-- in de laatste 5 zaaknummers) vergoedt;
Veroordeelt verweerder in de kosten ad f. 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) die deze kosten aan eisers gezamenlijk dient te vergoeden.
6. Hoger Beroep:
Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 Awb.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel-van Walbeek en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier R. Demilt.
Specificatie proceskosten op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van dit besluit de zaken als samenhangend zijn aangemerkt:
beroepschrift: 1 punt
verschijnen ter zitting: 1 punt
waarde per punt: f. 710,--
wegingsfactor: 1
totaal: f. 1.420,--.
Voor eensluidend afschrift,
De griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden:
Coll.: