ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6556

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5276
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Dublinclaim in asielprocedure

In deze zaak gaat het om de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om een Dublinclaim te leggen bij Frankrijk, welke beslissing op 12 mei 2000 aan verzoeker is medegedeeld. Verzoeker, A, heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zijn asielverzoek door Nederland behandeld zou worden. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing tot het leggen van een Dublinclaim vatbaar is voor bezwaar en beroep, omdat verzoeker rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door het ontbreken van opvang. De president heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is, gezien de situatie van verzoeker.

De president heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de Dublinclaim naar redelijke verwachting gehonoreerd zal worden. Dit is gedaan aan de hand van de Dublin-overeenkomst en relevante besluiten van het Comité dat bij deze overeenkomst is ingesteld. Het is vastgesteld dat verzoeker op 22 april 2000 in het bezit was van een Schengenvisum, afgegeven door de Franse ambassade te Malta, en dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De president heeft geconcludeerd dat de uitzondering van artikel 5, lid 2 onder a, niet van toepassing is, omdat er geen bewijs is dat het visum is afgegeven op basis van een schriftelijke machtiging van de Nederlandse autoriteiten.

Op basis van deze overwegingen heeft de president geoordeeld dat de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mocht gaan dat de Dublinclaim naar verwachting zal worden gehonoreerd. Daarnaast is er geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen. Het bezwaar van verzoeker is ongegrond verklaard, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De uitspraak is op 7 juni 2000 mondeling gedaan, en de president heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Fungerend president
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge de artikelen 8:84, eerste lid, juncto 8:67 Algemene wet bestuursrecht en 33a en 33b Vreemdelingenwet
Reg.nr: AWB 00/5276 VRWET
Inzake: A, domicilie kiezende te B, verzoeker,
gemachtigde mr. J.G.M. van Horne, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde drs V.J.C. Berg, ambtenaar ten departemente.
1. ZITTING
Datum: 31 mei 2000.
Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van verzoeker en verweerder bij gemachtigde.
Zitting hebben:
mr. J.Th. Drop, president,
P.C. Stroebel, griffier.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de president partijen meegedeeld dat op 7 juni 2000 om 12.00 uur mondeling uitspraak wordt gedaan. De uitspraak luidt als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
1. In geschil is de beslissing van 12 mei 2000 waarbij verweerder zijn voornemen om een zogenoemde Dublinclaim te leggen bij Frankrijk kenbaar heeft gemaakt. Verzoeker heeft naar aanleiding van deze beslissing een bezwaarschrift
ingediend, alsmede de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen ertoe strekkende dat verweerder het asielverzoek van verzoeker aan zich zal trekken.
2. De president is van oordeel dat de beslissing tot het leggen van een "Dublinclaim" vatbaar is voor bezwaar en beroep in de zin van artikel 6:3 Awb, daar verzoeker door genoemd bestreden besluit rechtstreeks in zijn belang wordt
getroffen, nu geen opvang wordt geboden. Tevens ziet de president in de onthouding van opvang van verzoeker voldoende spoedeisend belang gelegen.
3. De vraag of onderhavige "Dublinclaim" naar redelijke verwachting zal worden gehonoreerd moet worden beoordeeld naar aanleiding van het bepaalde in de overeenkomst van Dublin (OvD), alsmede naar aanleiding van de besluiten 1/97 en
1/98 van het zogenoemde Comité ingesteld bij artikel 18 OvD en de internationale ontwikkeling in dit kader.
4. Ingevolge artikel 5, lid 2, OvD is, wanneer de asielzoeker houder is van een geldig visum, de Lid-Staat die dat visum heeft afgegeven verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Vast staat dat verzoeker op 22 april
2000 in het bezit van een Schengenvisum afgegeven door de Franse ambassade te Malta, Nederland is ingereisd.
Anders dan de gemachtigde van verzoeker meent is de uitzondering van artikel 5, lid 2 onder a. niet van toepassing, immers niet is gebleken dat het visum is afgegeven op grond van een schriftelijke machtiging van de Nederlandse
autoriteiten. Dat de Nederlandse autoriteiten een dergelijke machtiging zouden afgeven aan de Franse autoriteiten is ook niet waarschijnlijk gelet op de aanwezigheid van een Nederlands consulaat te Valeta (Malta) alwaar visa voor
Nederland kunnen worden aangevraagd.
4. Op grond van het voorgaande is de president van oordeel dat verweerder er in redelijkheid van uit mocht gaan dat de "Dublinclaim" naar redelijke verwachtingen zal worden gehonoreerd. Ook overigens ziet de president geen
aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de president
redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vw ongegrond verklaard.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken.
3. BESLISSING
De president van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het bezwaar ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
4. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Verzonden op: