ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6647
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. van Bennekom
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en niet-ontvankelijkheid van het bezwaar
In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, geboren in Burundi, om toelating als vluchteling in Nederland. Eiser heeft op 5 oktober 1998 een aanvraag ingediend bij de korpschef van de regiopolitie Kennemerland, maar deze werd op 25 januari 1999 afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd op 26 maart 1999 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak versneld heeft behandeld. Tijdens de zitting op 20 april 2000 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door een andere advocaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 4 oktober 1998 als vreemdeling in Nederland verblijft en dat hij eerder in Brazilië asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, maar de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet voldoende bewijs leveren voor zijn vluchtelingenstatus. Verweerder heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd dat er geen geloofwaardige aanwijzingen zijn dat eiser de Burundese nationaliteit bezit of dat hij in Burundi vervolgd zal worden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de schending van het non-refoulementverbod en het recht op een eerlijk proces, verworpen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit van verweerder in stand kan blijven en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan op 20 april 2000 door rechter W.J. van Bennekom, in aanwezigheid van griffier K.I. Hilberts-de Jong.