ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6683
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en vergunning tot verblijf; beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag
In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit bezittende vreemdeling, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. De aanvraag werd door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, op 27 juli 1997 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 20 april 2000 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank is behandeld. Eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F.J.M. Schonkeren, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 mei 2000 geoordeeld dat de beslissing van verweerder niet in alle opzichten berustte op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet had voldaan aan de opdracht van de president van de rechtbank om te toetsen of eisers band met het Koerdische volk sterk genoeg was om als gewetensbezwaarde te worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de criteria die verweerder hanteerde, niet in overeenstemming waren met de richtlijnen van de UNHCR.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op f 1.420,--. De rechtbank heeft bepaald dat de Staat der Nederlanden deze kosten dient te vergoeden aan de griffier.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en de relevante internationale richtlijnen in acht moeten worden genomen.