ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6704
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Kaapverdische eiseres met Nederlandse vader
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 maart 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een Kaapverdische eiseres, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 21 oktober 1998 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland, die op 25 maart 1999 door de verweerder werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 5 juli 1999 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eiseres stelde dat zij recht had op een vergunning tot verblijf om bij haar Nederlandse vader te wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar vader als verbroken moest worden beschouwd, omdat haar vader in 1990 naar Nederland was geëmigreerd en pas in 1998 stappen heeft ondernomen om eiseres naar Nederland te halen. De rechtbank oordeelde dat de langdurige opname van eiseres bij haar grootmoeder in Kaapverdië een duurzaam karakter had en dat er onvoldoende bewijs was voor de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar vader.
De rechtbank heeft ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiseres om haar gezinsleven met haar vader in Kaapverdië voort te zetten. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de machtiging tot voorlopig verblijf niet in strijd was met de wet en verklaarde het beroep ongegrond.