ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6795

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 98/7003
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.A. Verwoerd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Bosnische vluchtelingen met discriminatieklachten

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van A, geboren in 1961, en haar zoon C, geboren op 4 augustus 1982, van Bosnische nationaliteit. De eisers hebben een beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie van 15 oktober 1998, waarbij hun aanvraag om als vluchteling in Nederland te worden toegelaten, niet is ingewilligd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 september 1999, waarbij eisers niet aanwezig waren, maar hun gemachtigde wel het standpunt van eisers heeft toegelicht. De eisers hebben hun asielrelaas gebaseerd op discriminatie en bedreigingen die zij in hun woonplaats Derventa, Bosnië-Herzegovina, hebben ervaren. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar gezin systematisch zijn gediscrimineerd door de lokale bevolking en de autoriteiten vanwege hun gemengde afkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij als vluchtelingen dienen te worden aangemerkt, gezien de ernstige discriminatie en bedreigingen die zij hebben ondervonden. De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van de Staatssecretaris niet deugen, omdat zij onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de besluiten en draagt de Staatssecretaris op om binnen veertien weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 98/7003 VRWET H
inzake: A, geboren op [...] 1961, van Bosnische
nationaliteit, mede ten behoeve van haar minderjarige dochter B, eiseres,
alsmede haar zoon C, geboren op 4 augustus 1982,
van Bosnische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr J.E. Runhaar, advocaat te Arnhem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het beroep tegen de besluiten van verweerder van 15 oktober 1998, waarbij de niet-inwilliging van de aanvraag om eisers
tot Nederland toe te laten als vluchteling is gehandhaafd. Aan eisers is bij voornoemde besluiten een vergunning tot verblijf verleend wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot
ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 september 1999. Bij brief van 26 augustus 1999 hebben eisers en hun gemachtigde kenbaar gemaakt niet ter zitting aanwezig te zijn.
Verweerder heeft bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Eiseres baseert haar asielrelaas op discriminatie. Eiseres en haar gezin wonen in Derventa, republiek Srpska, Bosnië-Herzegovina.
Bosnië-Herzegovina viel ten tijde van de bestreden beschikking onder de Servische invloedssfeer. Eiseres is van Bosnisch-Kroatische afkomst. Zij is gehuwd met D, die van
Bosnisch-Servische afkomst is. Vanwege haar afkomst en haar gemengde huwelijk werden eiseres en haar gezin in hun woonplaats Derventa gediscrimineerd door de lokale bevolking en de Servische autoriteiten. Gedurende vijf jaren
drongen er wekelijks 's nacht mensen de woning van eiseres binnen. Eiseres en haar gezin werden door deze binnendringers met wapens en geweld bedreigd. De kinderen werden op school door de andere schoolkinderen afgewezen, geslagen
en nageroepen, omdat zij uit een gemengd huwelijk geboren zijn. Met name werden eiseres en haar gezin bedreigd door E,
een Serviër die bij de gemeente werkzaam was. Deze E
heeft eiseres, haar echtgenoot, haar kinderen en haar ouders geslagen. Eiseres kon vanwege haar Bosnisch-Kroatische afkomst geen bescherming vragen bij de Servische autoriteiten of de Servische politie. Als Bosnisch-Kroatische werd
zij nauwelijks door de Servische autoriteiten getolereerd. Aan het begin van de oorlog is zij door de Servische politie mishandeld, omdat zij er van verdacht werd voor de vijand te werken. Voornoemde discriminatoire bejegening is
blijven voortduren na het sluiten van de
Dayton-akkoorden in november 1995. Eiseres en haar kinderen hebben hun land van herkomst op 14 oktober 1997 verlaten.
Het asielrelaas van eiser is afhankelijk van het asielrelaas van eiseres en stemt daarmee overeen.
In de correcties en aanvullingen hebben eisers nog het volgende doen aanvoeren. Genoemde E was een sadist die zich op de moslims en Kroaten in Derventa uitleefde als hij de kans kreeg. Op alle uren van de dag kwam hij naar de woning
van eisers waar hij stond te schreeuwen en met knuppels om zich heen stond te slaan.
Als Bosnisch-Kroatische werd eiseres door de politie weggekeken. De politie van Karadzic werd in september 1997 in Derventa
gestationeerd en kwam steeds vaker bij hun huis met bedreigingen teneinde hen er toe aan te zetten de stad te verlaten, waardoor de situatie voor eisers nog nijpender werd.
2.2 Ingevolge artikel 15, eerste lid, Vw is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waar hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige of politieke overtuiging,
zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
2.3 Beantwoord dient te worden de vraag of eisers vanwege de gestelde discriminatoire bejegening in aanmerking komen voor toelating als vluchteling in de zin van artikel 15 Vw.
2.4 De aanvraag om toelating als vluchteling dient beoordeelt te worden tegen de achtergrond in het land van herkomst. Relevant bij de beoordeling van het onderhavige beroep zijn de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken van 28 november 1997 (ambtsbericht 1997) en van 31 juli 1998 (ambtsbericht 1998).
Daarnaast is het ambtsbericht van 31 mei 1999 (ambtsbericht 1999) over de situatie in Bosnië-Herzegovina in de periode juli 1998 tot
en met mei 1999 van belang.
2.5 Aan eiseres is een vergunning tot verblijf verleend omdat er sprake is van dusdanige traumatische ervaringen dat in redelijkheid niet van haar verlangd kan worden terug te keren naar haar land van herkomst. Eiseres lijdt aan een
post traumatische stress stoornis.
Aan eiser is een vergunning tot verblijf verleend vanwege hetgeen is aangevoerd en algemeen bekend is over de situatie van personen die geboren zijn uit een gemengd huwelijk in Bosnië-Herzegovina.
Een en ander levert een indicatie op dat eisers gedurende de laatste jaren in Bosnië-Herzegovina in moeilijke omstandigheden hebben moeten leven.
2.6 Verweerder heeft ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas slechts één kritische kanttekening geplaatst, namelijk dat eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij niet wist waar haar echtgenoot
verbleef terwijl eiser bij het nader gehoor heeft verklaard dat zijn vader in Derventa verbleef. Nog daar gelaten dat de gemachtigde van eisers in haar reactie op het verweerschrift d.d. 26 augustus 1999 een niet zonder meer
onaannemelijke verklaring voor deze inconsistentie heeft gegeven, is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat een dergelijk detail geen afbreuk kan doen aan de oprechtheid van eisers asielmotieven en de geloofwaardigheid
van het asielrelaas.
2.7 Voorts is de rechtbank van oordeel dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen genoemde problemen van dien aard zijn dat zij als vluchteling aangemerkt dienen te worden. De ondervonden discriminatie was
systematisch van aard en voor eisers zodanig ingrijpend dat hun bestaansmogelijkheden daardoor in ernstige mate beperkt werden. Voorts was ten tijde van de bestreden beschikking geenszins duidelijk dat de plaatselijke autoriteiten
aan eisers tegen discriminatie voldoende bescherming zouden kunnen of willen bieden.
Van een vestigingsalternatief is tenslotte niet gebleken.
2.8 Verweerder heeft dit niet dan wel onvoldoende onderkend.
2.9 Anders dan verweerder heeft geoordeeld, werden blijkens het asielrelaas eisers niet alleen door één persoon, E,
discriminatoir bejegend, maar ook door meerdere personen van de lokale bevolking van Derventa. Immers, eisers werden gedurende meerdere jaren thuis bedreigd. Bovendien werden de kinderen van eiseres op school door de andere
schoolkinderen afgewezen, geslagen en nageroepen.
2.10 Dat eisers zich niet voor bescherming tot de Servische autoriteiten durfden te wenden is wel te verklaren. Er zijn politiemensen bij eisers aan de deur geweest met de bedoeling om hen uit Derventa weg te pesten. Bovendien heeft
de politie destijds ten aanzien van eiseres geweld gebruikt. Blijkens genoemde ambtsberichten faalt de plaatselijke politie dikwijls in het bieden van bescherming aan de leden van etnische minderheden. Ook is het voorgekomen dat de
politie intimidatie of geweld ten aanzien van personen behorend tot een etnische minderheid aanmoedigde of zelfs hieraan meedeed, vooral in de republiek Sprska (ambtsbericht 1997 blz 14 en 15 en ambtsbericht 1998 blz 14).
2.11 Verweerder heeft eisers tegengeworpen dat zij tot 14 oktober 1997 in hun woonplaats hebben verbleven en in dat verband gewezen op het Akkoord van Dayton van november 1995. Deze tegenwerping is van onvoldoende gewicht. Immers,
ook na de ondertekening van het Daytonakkoord is de discriminatie van minderheden blijven bestaan.
Blijkens de ambtsberichten is er sprake van grote kloof tussen hetgeen in de Dayton-akkoorden is vastgelegd en de uitvoering en de dagelijkse praktijk in Bosnië-Herzegovina. Het UNHCR stelt in haar update van mei 1999 van het
document " UNHCR Position on Catogories of Persons from Bosnia-Herzegovina who are Continued Need of International Protection" dat bepaalde groepen categorieën vluchtelingen nog altijd internationale bescherming behoeven. Tot deze
categorieën vluchtelingen behoren ook personen van gemengde
etniciteit of met een gemengd huwelijk. Bovendien willen of kunnen de Servische autoriteiten nog altijd geen bescherming bieden. Er bestaan bij de politie nog altijd tekortkomingen bij de preventie en de vervolging van strafbare
handelingen ten aanzien van etnische minderheden. Door het International Police Task Force wordt conform haar mandaat aandacht besteed aan de bescherming van de
mensenrechten, waarbij mensenrechtenschendingen begaan door lokale politiefunctionarissen onderzocht worden. Deze zogenaamde "non- compliance"- rapporten die naar aanleiding van een dergelijk onderzoek kunnen worden opgesteld
sorteren nog altijd weinig effect, omdat de lokale autoriteiten hier veelal geen consequenties aan verbinden (ambtsbericht 1999 blz 14 en 15).
2.12 Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden besluiten vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering geen stand kunnen houden.
Het beroep is mitsdien gegrond. De rechtbank zal daarom deze besluiten vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak binnen een na te melden termijn opnieuw te beslissen.
2.13 Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit
proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 710,-- (1 punt voor het beroepschrift).
2.14 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad f 50,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten van 15 oktober 1998 en draagt verweerder op binnen veertien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van 22 april 1998 met inachtneming van deze
uitspraak;
3.3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden;
3.4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht ad f 50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr J.R.A. Verwoerd, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, in tegenwoordigheid van mr A.M. Meesters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2000, in tegenwoordigheid
van de griffier.
afschrift verzonden op: 14 januari 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.