ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6812

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4359
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1968 en van Gambiaanse nationaliteit, die op 28 maart 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling heeft op diezelfde datum een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke op 1 april 2000 door de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), is afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Tevens is de vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 7a van de Vreemdelingenwet (Vw) toegepast. De vreemdeling heeft gedurende deze periode in een beveiligde ruimte verbleven zonder dat hij beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel.

De rechtbank heeft op 19 mei 2000 uitspraak gedaan. De vreemdeling heeft ter zitting een verzoek tot schadevergoeding ingediend, omdat hij van mening was dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel nooit formeel was opgeheven, ondanks een foutieve mededeling van de IND. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat de kennisgeving van de IND niet tijdig was ontvangen, wat een schending van de rechtsbescherming van de vreemdeling betekende.

De rechtbank heeft de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven met terugwerkende kracht tot 19 mei 2000 en heeft de vreemdeling een schadevergoeding van f 150,00 per dag toegekend voor de periode van 4 mei 2000 tot 19 mei 2000, wat resulteert in een totaal van f 2.400,00. Daarnaast is de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van f 710,00 aan de griffier. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/4359 VRWET J
Inzake: A, geboren [...] 1968, van gestelde
Gambiaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Zitting: 18 mei 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.S.C. Leistra, advocaat te Zoetermeer.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. W.A.N. Bot.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 28 maart 2000 is de vreemdeling ex artikel 6 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede
en derde lid, Vw toegepast.
1.2 Op 28 maart 2000 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij beschikking van 1 april 2000 heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke
ongegrondheid daarvan. De beschikking strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a Vw is in deze beschikking gehandhaafd.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 7a, zesde lid, Vw, van 24 april 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert ongeveer vier weken in een beveiligde
ruimte of plaats verblijft zonder dat hij beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel heeft ingesteld.
De behandeling ter zitting werd door deze rechtbank naar aanleiding van die kennisgeving vastgesteld op 4 mei 2000. Vervolgens heeft verweerder per fax van 2 mei 2000 medegedeeld dat de vreemdeling op 1 mei 2000 naar Kameroen is
verwijderd en dat met ingang van die datum de maatregel ingevolge artikel 7a, tweede en derde lid, Vw is opgeheven. Daarop heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij brief van 3 mei 2000 het beroep ingetrokken.
1.4 Bij kennisgeving ex artikel 7a, zesde lid, Vw, van 5 mei 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft
verweerder de rechtbank wederom bericht dat de vreemdeling sedert ongeveer vier weken in een beveiligde ruimte of plaats verblijft zonder dat hij beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel heeft ingesteld. Verweerder wijst er
daarbij op dat de vreemdeling niet in Kameroen is geaccepteerd en op 3 mei 2000 in de avond terug is gekomen. Gelet op het feit dat de maatregel door genoemde gang van zaken niet is getoetst, heeft verweerder de rechtbank nogmaals
een kennisgeving doen toekomen.
Ter zitting heeft de vreemdeling dit beroep aangevuld met een verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 4 mei 2000 onrechtmatig is.
2.2 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de fax van 2 mei 2000 abusievelijk is vermeld dat de maatregel op 1 mei 2000 is opgeheven en gesteld dat deze maatregel nooit is opgeheven geweest. De foutieve melding is gerepareerd
met de hier ter beoordeling staande kennisgeving, aldus verweerder. Wel heeft verweerder uitdrukkelijk erkend dat sprake is van een termijnoverschrijding, doch aangevoerd dat deze is veroorzaakt door de mislukte poging tot
verwijdering die in het belang van de vreemdeling werd uitgevoerd.
2.3 De rechtbank merkt vooreerst op verweerder te volgen in diens stelling dat de maatregel ingevolge artikel 7a, tweede en derde lid, Vw nooit is opgeheven geweest. Bij het ontbreken van een ondertekend besluit tot opheffing van de
maatregel kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de mededeling per fax van 2 mei 2000 dienaangaande, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de daarin vervatte mededeling met betrekking tot opheffing van de maatregel
abusievelijk is geschied. Met betrekking tot de periode tussen 1 mei 2000 en 3 mei 2000 waarin is gepoogd de vreemdeling onder escorte naar Kameroen te verwijderen, oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de
president van deze rechtbank van 21 april 2000, reg.nr. AWB 00/2603 VRWET H dat, nu de vreemdeling geen toegang tot Kameroen heeft verkregen, niet kan worden gezegd dat hij uit verweerders macht is geweest en dat derhalve de
beschikking van 28 maart 2000 tot oplegging van de 7a- maatregel niet door deze gebeurtenis aan rechtskracht heeft verloren.
2.4 De aanvankelijke kennisgeving van 24 april 2000 dient naar het oordeel van de rechtbank evenwel wel als ingetrokken te worden beschouwd, nu immers de gemachtigde van de vreemdeling naar aanleiding van de mededeling van
verweerder (per fax) van 2 mei 2000 dat de bewaring was opgeheven het beroep, waarmee op grond van artikel 7a, zevende lid, Vw een kennisgeving is gelijk te stellen, uitdrukkelijk bij brief van 3 mei 2000 heeft ingetrokken.
2.5 Dit betekent dat de kennisgeving van 5 mei 2000 niet anders kan worden aangemerkt dan als een (eerste) kennisgeving als bedoeld in artikel 7a, zesde lid, Vw.
Blijkens vaste jurisprudentie dient onder onverwijlde kennisgeving als bedoeld in genoemd artikellid te worden verstaan dat de kennisgeving uiterlijk de eerste werkdag nadat de vreemdeling vier weken in een op grond van de maatregel
aangewezen beveiligde plaats of ruimte heeft doorgebracht bij de rechtbank dient te zijn ontvangen.
In casu is de 7a-maatregel op 28 maart 2000 opgelegd en bevond de vreemdeling zich op 24 april 2000 vier weken in een beveiligde ruimte of plaats als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel 7a Vw. De op 5 mei 2000 gedateerde
en op diezelfde dag ontvangen kennisgeving is derhalve ruim buiten de gestelde termijn ingekomen.
Nog daargelaten de vraag aan wie of in wiens belang de
overschrijding van deze termijn is toe te rekenen, is de rechtbank van oordeel dat schending van een wettelijk voorschrift, waarin een voor de vreemdeling essentiële rechtsbescherming is gelegen, dient te leiden tot opheffing van de
bewaring.
2.6 Gelet op het voorgaande is de toegepaste vrijheidsontnemende
maatregel onrechtmatig en zal deze worden opgeheven met ingang van 19 mei 2000.
2.7 Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank termen aanwezig om aan de vreemdeling vanaf 4 mei 2000 een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het in een Huis van Bewaring geldende regime wordt aan de vreemdeling een
schadevergoeding toegekend van f 150,00 per dag over 16 dagen.
2.8 In dit geval ziet de rechtbank tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 710,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 2.400,-- (zegge:
vierentwintighonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2000, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Klaus als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 2.400 (zegge:
vierentwintighonderd gulden).
Aldus gedaan op 19 mei 2000 door mr. M.J.S. Korteweg Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 19 mei 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.