ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6898
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- M.A.A. Mondt-Schouten
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en voorlopige voorziening in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2000 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Algerijnse man, heeft in zijn asielrelaas aangegeven dat hij en zijn broer in 1999 door een Islamitische groepering zijn benaderd om zich aan te sluiten en te strijden tegen de overheid. Na een familiebezoek in november 1999 vond hij zijn ouders en zus vermoord in hun huis, wat hem deed vrezen voor zijn eigen leven. Hij heeft op 22 februari 2000 Algerije verlaten en verzocht om toelating als vluchteling in Nederland.
De Staatssecretaris van Justitie heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op basis van kennelijke ongegrondheid, omdat verzoeker geen reis- of identiteitspapieren kon overleggen. De president heeft echter geoordeeld dat verweerder niet voldoende rekening heeft gehouden met het beroep van verzoeker op het traumatabeleid, dat van toepassing is bij de beoordeling van aanvragen om een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard. De president heeft vastgesteld dat verzoeker ernstige psychische problemen heeft als gevolg van de gewelddadige dood van zijn ouders en de vermissing van zijn broer.
De president heeft verweerder opgedragen om nader onderzoek te doen naar de psychische toestand van verzoeker en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op f 1420,-. De president heeft bepaald dat de Staat der Nederlanden deze kosten dient te vergoeden, evenals het door verzoeker betaalde griffierecht van f 50,-.