ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6899
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielprocedure van Georgische vreemdelingen
In deze zaak hebben verzoekers A en B, beiden geboren in 1974 en van Georgische nationaliteit, een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling in Nederland. Deze aanvraag werd op 8 november 1999 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, omdat de aanvragen niet-ontvankelijk waren. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze beslissing en vroegen de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat hun uitzetting zou worden opgeschort totdat op hun bezwaarschriften was beslist. De openbare behandeling vond plaats op 30 december 1999, waarbij verzoekers in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en de verweerder vertegenwoordigd werd door een ambtenaar van het ministerie van Justitie.
De president van de rechtbank oordeelde dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, de uitzetting van verzoekers niet kon plaatsvinden zolang hun bezwaar aanhangig was. De president overwoog dat er indicaties waren van een mogelijke psychische nood bij verzoekster, die in Spanje zwaar was mishandeld. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen had. De president besloot dat de uitzetting van verzoekers moest worden opgeschort totdat er een beslissing op hun bezwaarschriften was genomen.
De president heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, vastgesteld op f 1420,-, en gelast dat de Staat der Nederlanden het door verzoekers betaalde griffierecht van f 50,- vergoedt. De uitspraak werd gedaan op 5 januari 2000 en is openbaar uitgesproken, met een afschrift verzonden op 21 februari 2000.