ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6904

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/8136
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A. Stehouwer
  • B. van den Akker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot leeftijdsonderzoek

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 april 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van A, een Chinese vreemdeling die asiel heeft aangevraagd. De aanvraag om toelating als vluchteling was door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op grond van niet-ontvankelijkheid, omdat A meerderjarig zou zijn op het moment van de aanvraag. A heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet uit Nederland verwijderd zou worden totdat er op haar beroepschrift was beslist.

De president heeft de zaak behandeld op 14 april 2000, waarbij A werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.J.J. Jansen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. G.M.G. Hink. Tijdens de zitting is ook drs. H.Th. van der Pas, een antropoloog, gehoord over het leeftijdsonderzoek dat had plaatsgevonden. De president heeft vastgesteld dat het geschil zich richtte op de vraag of A ten tijde van de aanvraag 19,2 jaar oud was of mogelijk ouder, wat van invloed zou zijn op haar status als alleenstaande minderjarige asielzoeker.

De president oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet geschikt was voor het beantwoorden van de vraag over de leeftijd van A, maar dat het belangrijk was om haar in de gelegenheid te stellen de uitkomst van het beroep in Nederland af te wachten. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat A niet uit Nederland verwijderd mocht worden totdat er een beslissing op haar beroepschrift was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van A, die op f 1.420,-- werden vastgesteld, en het griffierecht van f 50,-- diende ook vergoed te worden.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/8136 VV
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, wonende te B, verzoekster,
gemachtigde mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle,
en
de Staatssecretaris van Justitie, te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde mr. G.M.G. Hink, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster bezit de Chinese nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 27 juni 1997 heeft verzoekster aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.
Op 17 mei 1999 is, in opdracht van verweerder, door drs H.Th van der Pas een onderzoek ingesteld naar de leeftijd van verzoekster.
Bij besluit van 8 juli 1999 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de
niet-ontvankelijkheid daarvan op grond van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw. Tevens heeft verweerder afwijzend beslist
op de aanvraag om een vergunning tot verblijf.
Dit besluit is aan verzoekster op 2 augustus 1999 uitgereikt. Daarbij is verzoekster medegedeeld dat nog aan de hand van de inhoud van een eventueel bezwaarschrift zal worden beslist of zij de behandeling ervan in Nederland mag
afwachten.
Op 10 augustus 1999 is namens verzoekster tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 14 september 1999 heeft verweerder bepaald dat verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 21 september 1999 is namens verzoekster de president verzocht een onverwijlde voorziening te treffen, inhoudende - kort gezegd - dat verweerder niet zal overgaan tot uitzetting van verzoekster uit Nederland
zolang nog niet beslist zal zijn op het bezwaarschrift van verzoekster.
Bij besluit van 20 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens verzoekster op 22 oktober 1999, aangevuld met gronden op 13 december 1999, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van 14 december 1999 is namens verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd in die zin dat thans verzocht wordt verweerder te verbieden verzoekster uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het
door haar ingediende beroepschrift is beslist.
Bij schrijven van 10 maart 2000 is namens verzoekster een afschrift van het commentaar op het leeftijdsonderzoek van de Stichting Medisch Advies Kollektief ingebracht.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde verzoek een verweerschrift toegezonden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is, gevoegd met het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak C (registratienummer AWB 99/8251), behandeld ter zitting van 14 april 2000, alwaar verzoekster is verschenen, bijgestaan
door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen drs H.Th. van der Pas, antropoloog en universitair docent aan de Katholieke Universiteit Brabant.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 Awb kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van
de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In dit geschil dient de president te beoordelen of, hangende de beroepsprocedure, uitzetting van verzoekster moet worden verboden.
Hiertoe dient de president het belang dat verzoekster heeft bij het hier te lande kunnen afwachten van de beslissing in beroep af te wegen tegen het belang dat verweerder heeft bij de uitzetting van verzoekster alvorens in beroep is
beslist. Bij deze belangenafweging is relevant of het beroepschrift een redelijke kans van slagen heeft.
Voorts dient te worden bekeken of uitzetting hangende het beroep anderszins in strijd is met rechtsregels.
Verweerder heeft verzoeksters aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het beleid voor Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA's) niet ingewilligd omdat uit leeftijdsonderzoek is gebleken dat
verzoekster ten tijde van de aanvraag 19,2 jaar oud was en derhalve meerderjarig was.
Verzoekster heeft de resultaten van het leeftijdsonderzoek gemotiveerd bestreden.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het geschil zich thans toespitst op de vraag of op basis van de gegevens van het leeftijdsonderzoek, afgezet tegen de bestaande wetenschappelijke literatuur over
dit onderwerp, verzoekster ten tijde van het onderzoek
niet 20 jaar, maar 21 jaar of ouder was. Daarbij is in aanmerking genomen dat het leeftijdsonderzoek niet eerder dan twee jaar na binnenkomst van verzoekster heeft plaatsgevonden.
De president is van oordeel dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor de beantwoording van deze vraag. Daarenboven ziet zij aanleiding om naast drs. H.TH. van der Pas ook de heer Schumacher, arts bij de Stichting
Medisch Advies Kollektief, te horen.
De president ziet dan ook aanleiding zowel het beroep van verzoekster (registratienummer AWB 99/8968) als het beroep van C
(registratienummer AWB 99/8971) ingediend tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar, door te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De behandeling zal plaatsvinden op dinsdag 22 augustus 2000.
Een en ander leidt tot de conclusie dat verzoekster in de gelegenheid dient te worden gesteld de behandeling van het beroep in Nederland af te wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden toegewezen in
die zin dat verweerder zal worden verboden om verzoekster uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het door haar ingediende beroepschrift is beslist.
De president acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en
de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt f 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de president bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president,
verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen zolang nog niet is beslist op het door haar ingediende beroepschrift;
veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten vastgesteld op f 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, en te voldoen aan de griffier;
gelast de Staat der Nederlanden aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad f 50,--.
Aldus gedaan door mr. A. Stehouwer, als fungerend president in tegenwoordigheid van mr. B. van den Akker, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2000.
Afschriften verzonden: 4 mei 2000
TH