ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6907
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Turkse eiseres met een Nederlandse referent
In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres A, verblijvende in Turkije, tegen de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres heeft op 22 oktober 1996 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot B, van Nederlandse nationaliteit, te verblijven. De aanvraag werd op 17 januari 1997 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 november 1998 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroep bij de rechtbank op 4 december 1998.
De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 6 december 1999, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.C. Blok. De referent, de echtgenoot van eiseres, was ook aanwezig. De rechtbank heropende het onderzoek na een tussenuitspraak op 28 december 1999, waarbij aanvullende informatie van de referent werd gevraagd. Eiseres stelde dat zij in aanmerking kwam voor een mvv, omdat haar echtgenoot, na een ernstig auto-ongeluk in 1982, arbeidsongeschikt was en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet had mogen vasthouden aan het beleid dat een mvv alleen verleend kan worden als de referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank vond dat de referent, gezien zijn gezondheidstoestand en persoonlijke omstandigheden, niet kon worden belast met arbeid. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat eiseres in het bezit moest worden gesteld van een mvv. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op f 1420,-.
De rechtbank oordeelde dat de uitkomst van de procedure onevenredig was ten opzichte van het te dienen belang, en dat er aanleiding was om af te wijken van de strikte toepassing van het beleid. De uitspraak werd gedaan op 24 juli 2000 door mr. M.J. van den Bergh, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.