ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6911

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/12182
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.C.R. Derkx
  • D.M. Grot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tot afgifte machtiging tot voorlopig verblijf voor Ghanese verzoeker

In deze zaak verzoekt A, een Ghanese burger, om een voorlopige voorziening voor de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. A heeft zijn aanvraag ingediend via de Nederlandse ambassade in Accra, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat hij niet beschikte over een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte. A's echtgenote, B, had eerder een verzoek ingediend om een ambtshalve advies over de afgifte van de mvv. De rechtbank heeft op 31 maart 2000 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de president van de rechtbank de ontvankelijkheid van het verzoek heeft beoordeeld. De president oordeelt dat A recht heeft op een voorlopige voorziening, omdat hij al sinds 1997 probeert om bij zijn echtgenote in Nederland te verblijven en aan alle materiële voorwaarden voldoet. De president heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van A. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van A, die zijn vastgesteld op f 1420,-. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht van A moet vergoeden.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
fungerend president
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 33a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 99/12182 VRWET
Inzake : A, wonende te Ghana, verzoeker,
gemachtigde mr. C.T.G. van Schie, advocaat te Nijmegen,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigden mr. M.A. Damminga en drs. J. de Boer ambtenaren ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1972, bezit de Ghanese nationaliteit.
Namens verzoeker heeft zijn echtgenote B (hierna te noemen referente) een verzoek gedaan om afgifte van een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel 'verblijf bij echtgenote B
en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst gedurende dat verblijf'. Bij brief van 21 september 1999 heeft verweerder zowel verzoeker als de Nederlandse Ambassade te Accra in Ghana bericht dat er geen bezwaar bestaat
tegen afgifte van een mvv, onder het voorbehoud dat alsnog van afgifte kan worden afgezien indien nader bekend geworden feiten en omstandigheden hieraan in de weg staan.
Verzoeker heeft op 11 oktober 1999 een aanvraag om verlening van een mvv ingediend bij de Nederlandse ambassade te Accra. Op 19 november 1999 heeft verweerder aan verzoeker bericht dat de aanvraag niet in ontvangst wordt genomen
zolang verzoeker niet een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte heeft ingediend. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt op
15 december 1999.
2. Eveneens op 15 december 1999 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verzoeker hier te lande toe te laten en verblijf toe te staan totdat op het bezwaarschrift is
beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 maart 2000. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is
ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de beslissing op het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Ten eerste moet de vraag worden beantwoord of verzoeker ontvankelijk is in het door of namens hem ingestelde verzoek.
3. De president gaat bij de beoordeling van deze vraag uit van het volgende.
Bij besluit van 21 september 1999 is aan referente en de Nederlandse Ambassade te Accra medegedeeld dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv aan verzoeker. In oktober 1999 is verzoeker door de Nederlandse Ambassade
te Accra opgeroepen om een aanvraag om een mvv in te dienen. De aanvraag van verzoeker is ingediend op 12 oktober 1999.
Verzoeker is erop gewezen dat hij over een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte diende te beschikken. Namens verzoeker is door diens gemachtigde per fax van 13 oktober 1999, gericht aan de Nederlandse ambassade te Accra,
verzocht verzoeker alsnog in het bezit te stellen van een mvv. De gemachtigde verzocht hierin om, indien niet aan het verzoek tegemoet zou worden gekomen, hem over de reden daarvan
te informeren, zodat verzoeker terzake bezwaar zou kunnen indienen. Daar een reactie van de Ambassade te Accra achterwege bleef, zond de gemachtigde per fax een herhaald verzoek, waarin werd gesteld dat, indien ook geen reactie op
de laatste fax zou volgen, namens verzoeker bezwaar zou worden ingediend tegen de weigering te beslissen op in de fax van 13 oktober 1999 gedane verzoeken.
Bij faxbericht van 19 november 1999 heeft Consulaire Zaken te Accra gereageerd op de faxberichten welke namens verzoeker zijn verzonden en onder meer medegedeeld dat besloten was de mvv-aanvraag eerst in ontvangst te nemen als alle
gevraagde bescheiden aanwezig zouden zijn.
Dit laatste was - zo staat in hetzelfde bericht te lezen - op het moment van het opstellen van het bericht nog niet het geval; de vreemdeling kon geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte overleggen en er werd geen genoegen
genomen met de overgelegde "akte van bekendheid". Tegen dit faxbericht heeft verzoeker op 15 december 1999 bezwaar ingediend
4. Verzoeker stelt dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde mvv, omdat verweerder volgens verzoeker niet de bevoegdheid heeft om geen uitvoering te geven aan een eerder genomen besluit. Het bestreden besluit is derhalve volgens
verzoeker in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat verzoeker niet in zijn bezwaar en in het aan het bezwaar connexe verzoek kan worden ontvangen nu het faxbericht van 19 november 1999 slechts tot doel had de gemachtigde van
verzoeker te informeren over de stand van zaken.
Subsidiair stelt verweerder dat verzoeker niet voor een mvv in aanmerking komt en dat er geen aanleiding is de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
6. Ingevolge artikel 33d Vreemdelingenwet (Vw) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van wettelijke
voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van deze wet.
7. De president overweegt als volgt.
De president kan verweerder niet volgen in de stelling dat het bezwaarschrift van verzoeker en het daarmee verbonden verzoek voorlopige voorziening niet ontvankelijk zouden zijn. Verzoeker heeft immers op 11 oktober 1999 een
aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ingediend, waarop verweerder heeft gereageerd met de fax van 19 november 1999. In deze fax geeft verweerder aan de aanvraag van verzoeker niet in ontvangst te willen
nemen vanwege het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte. De president merkt deze fax aan als een schriftelijke weigering een besluit te nemen op het verzoek tot afgifte van een mvv, welke weigering op grond
van artikel 6:2, onder a, Awb wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Het bezwaarschrift van verzoeker d.d. 15 december 1999 is bovendien binnen de daarvoor geldende termijn ingediend, zodat het
ontvankelijk is.
Ook het verzoek voorlopige voorziening is naar het oordeel van de president ontvankelijk. Daartoe is van belang de beantwoording van de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Naar
het oordeel van de president moet deze vraag bevestigend worden beantwoord, nu verzoeker reeds sinds 1997 pogingen doet verblijf bij zijn Nederlandse (huwelijks)partner te realiseren en te legaliseren en hij, gezien de brief van
verweerder d.d.
21 september 1999 en de inhoud van het dossier, kennelijk aan alle materiële voorwaarden voor toelating bij Nederlandse huwelijkspartner zoals opgenomen in hoofdstuk B1/1 van de Vc 1994 voldoet.
8.1. Naar het oordeel van de president komt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet reeds voor toewijzing in aanmerking omdat - zoals verzoeker stelt - de weigering een mvv te verstrekken valt
te beschouwen als de weigering uitvoering te geven aan een eerder genomen besluit. De mededeling van verweerder aan de Nederlandse Ambassade dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv aan verzoeker laat de mogelijkheid
dat de uiteindelijke afgifte van de mvv alsnog afstuit op later gebleken bezwaren onverlet. Bij brief van 21 september 1999 heeft verweerder referente hierop ook gewezen. De president zal dan ook de vraag dienen te beantwoorden of
het ontbreken van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte in het onderhavige geval als bezwaar tegen afgifte van een mvv aan verzoeker kan worden beschouwd. Verzoeker vraagt de president bij wijze van voorlopige voorziening
te bepalen dat verzoeker binnen 14 dagen na datum uitspraak door verweerder in het bezit dient te worden gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf, althans dat verweerder wordt gelast om verzoeker in het bezit te stellen van
een visum, waarmee hij naar Nederland kan reizen. In feite vraagt verzoeker de president derhalve om een beslissing te nemen met een finaal karakter. Immers, indien verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld, door middel van
verlening van een mvv of een ander visum, naar Nederland te reizen, komt daarmee het belang aan de procedure tot verlening van een mvv te ontvallen. Een dergelijke beslissing verdraagt zich alleen dan met het voorlopig karakter van
de onderhavige procedure indien op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat toelating tot en verblijf in Nederland zal worden toegestaan. Van een dergelijke situatie is in dit geval vooralsnog
geen sprake. Het verzoek van verzoeker in deze vorm komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
8.2. Desondanks acht de president het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen, en wel om de volgende reden. Het bezwaarschrift van verzoeker dateert van 15 december 1999. Op het moment van behandeling van het verzoek
voorlopige voorziening waren derhalve 13 weken verstreken. Dat betekent dat de beslistermijn van 6 weken ex artikel 7:10 Awb ruimschoots is overschreden. Verzoeker wenst, begrijpelijkerwijs, snel duidelijkheid te verkrijgen omtrent
de afgifte van de mvv. De president zal dan ook bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat verweerder een beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker dient te nemen binnen een termijn van vier weken na de datum van
verzending van deze uitspraak. Verweerder zal bij het nemen van deze beslissing naar het voorlopig oordeel van de president aandacht dienen te besteden aan het volgende.
8.2.1. In de beslissing van 19 november 1999 stelt verweerder dat bekend mag worden verondersteld dat een persoon van Ghanese nationaliteit voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning onder andere een gelegaliseerde en
geverifieerde geboorteakte nodig heeft. Niet in geding is echter dat verzoeker aan alle materiële voorwaarden voor verblijf bij Nederlandse huwelijkspartner, zoals opgenomen in hoofdstuk B1/1 Vc 1994, voldoet. Het vereiste van het
overleggen van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte ter vaststelling van de identiteit is een nadere eis die niet in het kader van het vaststellen van het verblijfsrecht, maar kennelijk in het kader van de visumverlening
wordt gesteld.
In casu heeft verzoeker een geldig paspoort overgelegd, hetgeen normaal gesproken voldoende is om de identiteit van een persoon vast te stellen.
Nu verzoeker uit Ghana afkomstig is ligt dit volgens verweerder anders, aangezien Ghana blijkens de "Aanwijzing Probleemlanden i.v.m. valse documenten" (Stcrt. 8 maart 1996) per 1 april 1996 is aangewezen als probleemland. Volgens
de Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen d.d.
12 januari 2000, ingaande 1 februari 2000, kunnen stukken afkomstig uit een probleemland niet worden aanvaard indien zij niet inhoudelijk geverifieerd zijn door de daartoe bevoegde Nederlandse diplomatieke of
consulaire vertegenwoordiging. In de circulaire staat niet vermeld dat een persoon uit Ghana ter vaststelling van zijn identiteit niet kan volstaan met het overleggen van een geldig paspoort, maar tevens een gelegaliseerde en
geverifieerde geboorteakte dient te overleggen. In zoverre is derhalve - naar het de president voorkomt - geen sprake van kenbaar beleid. De president geeft verweerder in overweging in de beslissing op bezwaar in te gaan op de vraag
of deze eis in alle gevallen dient te worden gesteld, en zo ja, te motiveren waarom dit zo is. Indien die eis niet in alle gevallen dient te worden gesteld, verzoekt de president aan te geven in welke gevallen dit wel gebeurt en in
welke gevallen niet, alsmede de motivering van deze keuze, zodat een en ander inzichtelijk wordt.
8.3. Verweerder stelt dat uit het verificatie-onderzoek naar voren is gekomen dat er gerede twijfel bestaat aan de geboortedatum van verzoeker, en dat geen bevestiging kan worden gevonden van zijn geboorteplaats. De twijfel aan de
geboortedatum van verzoeker komt niet voort uit het feit dat de geboortedatum op de geboorteakte afwijkt van de geboortedatum op het paspoort, maar uit het feit dat verzoeker bij de drie scholen waarop hij heeft gezeten,
geregistreerd staat met steeds een andere geboortedatum. Gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven dat verzoeker in onmacht verkeert om nader bewijs van zijn geboortedatum te leveren. Met name kan hij geen andere geboorteakte
aanleveren. Dat betekent, zo stelt verzoeker, dat de geboorteakte zoals de zaken er nu voorstaan niet kan worden gelegaliseerd. De president acht het raadzaam dat verweerder in de beslissing op bezwaar ingaat op de vraag of deze
stelling juist is, en zo ja, welke consequenties dit heeft voor de beoordeling van de aanvraag. In dit verband dient met name te worden meegenomen het gegeven dat de geëigende manier om een geboortedatum aan te tonen juist het
overleggen van een geboorteakte is, hetgeen verzoeker reeds heeft gedaan. Voorts is van belang de vraag in hoeverre voor de vaststelling van de identiteit van een persoon de geboortedatum en - plaats doorslaggevend zijn, nu in casu
kennelijk aan de overige persoonsgegevens van verzoeker niet getwijfeld wordt.
Voor geeft verweerder in de beslissing van 19 november 1999 aan dat hij geen genoegen kon nemen met de "akte van bekendheid", opgemaakt door de Kantonrechter te Nijmegen op 7 mei 1999. De president acht het van belang dat verweerder
in de beslissing op bezwaar nader ingaat op de relatie tussen deze procedure en de procedure van legalisatie en verificatie van de geboorteakte. Een positieve uitkomst van de procedure tot verkrijging van de akte van bekendheid
heeft immers tot gevolg dat de persoonsgegevens van verzoeker zijn opgenomen in de registers van de burgerlijke stand, zodat die gegevens onderdeel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde. De president stelt zich de vraag of het
eisen van een gelegaliseerde en geverifieerde akte in een situatie als deze niet een "gepasseerd station" is.
9. Gelet op het onder 8 overwogene komt de voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking.
10. De president ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs
heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1420,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f
710,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
11. De rechtbank wijst met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan verzoekster het
betaalde griffierecht ad fl. 225,- dient te vergoeden.
III. BESLISSING
De president:
1. wijst het verzoek toe in die zin, dat verweerder wordt opgedragen een beslissing op bezwaar te nemen binnen 4 weken na datum verzending van deze uitspraak.
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 225,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2000, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Grot, griffier.
afschrift verzonden op: 19 mei 2000