2.7 Verzoeker stelt zich op het volgende standpunt.
Verzoeker is van mening dat de situatie in Sri Lanka na het laatste ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van
30 september 1999 dusdanig is gewijzigd dat niet meer kan worden gesteld dat verzoeker bij terugkeer geen reëel risico zal lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Gezien de recente berichtgeving biedt het ambtsbericht
onvoldoende basis om de veiligheidssituatie in Colombo in te kunnen schatten. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 13 april 2000 bepaald dat het ambtsbericht van 30 september
1999 onvoldoende basis biedt om een verantwoorde inschatting te maken van de veiligheidssituatie in Colombo. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, heeft echter bij uitspraak van 20 april 2000
bepaald dat genoemd ambtsbericht voldoende basis is.
Verzoeker wil wijzen op twee e-mails over het standpunt van het Forum for Human Dignity (FHD) van 3 en 4 mei 2000, waaruit blijkt dat de situatie in Sri Lanka zeer instabiel is. Bovendien wordt een brief van Amnesty International
van 18 april 2000 aan de Staatssecretaris van Justitie onder de aandacht gebracht. Uit deze brief blijkt dat er sinds het ambtsbericht van 30 september 1999 wel degelijk wijzingen zijn opgetreden in het risico-profiel van Tamils in
Colombo. Uit een brief van de UNHCR van 1 mei 2000 blijkt tenslotte dat de UNHCR van mening is dat het ontbreken van banden van een Tamil met Colombo een zelfstandig element dient te vormen bij de beoordeling van de vraag of Tamils
kunnen worden teruggestuurd en dat Tamils niet verwijderd dienen te worden als niet zeker gesteld is dat zij hun legitimatie/identiteitsdocumenten, ook na aankomst op de luchthaven, kunnen behouden.
Bij aanvullende gronden heeft verzoeker nog het volgende aangevoerd.
Sinds de vorige procedure hebben zich wijzigingen voorgedaan met betrekking tot de risico's die Tamils in Colombo lopen van een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Hoewel de president van de rechtbank 's-Gravenhage in zijn
uitspraak van 29 oktober 1999 heeft overwogen dat verzoeker behoort tot een risico-categorie, maar er sprake is van een contra-indicatie nu hij onvoorwaardelijk is vrijgelaten, meent verzoeker dat de risico-plus benadering aan
herziening toe is.
Hierbij wordt verwezen naar de brief van de UNHCR van 1 mei 2000.
Bovendien verwijst verzoeker nog naar een uitspraak van het Engelse Court of Appeal van 25 januari 2000 over het binnenlands vestigingsalternatief. Ook de REK heeft in de uitspraken over Irak van 13 september 1999 en 20 maart 2000
aangegeven dat de vraag of er sprake is van een binnenlands vestigingsalternatief moet worden beantwoord aan de hand van objectieve en subjectieve criteria. Hierbij moet aansluiting worden gezocht bij de standpunten van de UNHCR.
Naar aanleiding van het ambtsbericht van 13 april 2000 heeft mr. Schoorl een WOB-verzoek ingediend om opheldering te krijgen over de geraadpleegde bronnen in het ambtsbericht. Op 10 mei 2000 heeft het Ministerie van Buitenlandse
Zaken gereageerd. Uit de reactie blijkt echter niet wie er als bronnen zijn geraadpleegd. Mr. Schoorl heeft een aanvullend WOB-verzoek ingediend. Tot op heden heeft BuiZa nog niet gereageerd. Zolang dit niet het geval is, kan aan
het ambtsbericht van 13 april 2000 niet die waarde worden toegekend die verweerder er aan wil hechten.
Gezien de bovenstaande informatie is verzoeker van mening dat zijn aanvraag niet in het Aanmeldcentrum had mogen worden afgedaan.