ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7027

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4805
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een Sierraleoonse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling van Sierraleoonse nationaliteit. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. Plantema, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. H.H.R. Bruggeman, om hem in bewaring te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 april 2000 in bewaring is gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder op 12 juli 2000 had moeten overgaan tot opheffing van de bewaring, nadat bleek dat een presentatie bij de Sierraleoonse autoriteiten niet mogelijk was. Verweerder heeft echter gesteld dat er na 11 juli 2000 nog steeds zicht was op verwijdering, en dat de vrijheidsontnemende maatregel pas op 24 juli 2000 is opgeheven.

De rechtbank heeft overwogen dat de voortduring van de bewaring niet onmiddellijk onrechtmatig was, omdat verweerder een redelijke termijn diende te krijgen om verdere stappen te overwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze termijn niet is overschreden en dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel tot de datum van opheffing niet onrechtmatig was. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor Vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht
j° artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/4805 VRWET
inzake : A, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, zonder woon- of verblijfplaats hier te lande, eiser,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij bevel tot bewaring van 13 april 2000 is eiser op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a Vw in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 13 april 2000 schriftelijk een last tot uitzetting van eiser verstrekt.
Eerdere beroepen van eiser, strekkende tot opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, zijn bij uitspraken van 26 juni 2000, 11 juli 2000 en 18 juli 2000 door deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 13 juli 2000 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot bewaring. Daarbij is opheffing van de bewaring gevorderd alsmede toekenning van een schadevergoeding.
Op 24 juli 2000 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 juli 2000. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. J.W. Plantema, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman,
werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft -samengevat- aangevoerd dat verweerder reeds op 12 juli 2000, namelijk de datum na de dag waarop is gebleken dat de presentatie bij de Sierraleoonse autoriteiten niet tot de mogelijkheden behoorde, had dienen over te
gaan tot de opheffing van de bewaring.
Aan eiser dient dan ook schadevergoeding te worden toegekend voor de periode dat hij na 12 juli 2000 in vreemdelingenbewaring heeft verbleven.
Verweerder heeft - samengevat - aangevoerd dat de voorgenomen presentatie van eiser bij de Sierraleoonse autoriteiten op 11 juli 2000 vanwege een misverstand tussen de IND en de Vreemdelingendienst niet heeft plaatsgevonden. Het
vorenstaande betekent echter niet dat er na 11 juli 2000 geen zicht op de verwijdering van eiser heeft bestaan, nu verweerder onmiddellijk na die datum administratieve handelingen heeft verricht om tot een spoedige nieuwe
presentatie van eiser te komen.
Gebleken is echter dat dit niet tot de mogelijkheden behoorde. Verweerder heeft op grond van die omstandigheid besloten de vrijheidsontnemende maatregel op 24 juli 2000 op te heffen. De periode dat eiser na 11 juli 2000 aan de
vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, is niet zodanig lang geweest dat op die grond moet worden geconcludeerd dat de bewaring onrechtmatig is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bewaring in het onderhavige geval na de indiening van het beroep is opgeheven. In dit geding is daarom nog slechts in geschil of er gronden zijn schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat bij uitspraak van 18 juli 2000 van deze rechtbank is bepaald dat voortduring van de bewaring rechtmatig was.
Met betrekking tot de vraag of de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel tot 24 juli 2000 gerechtvaardigd was, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft medegedeeld dat de op 11 juli 2000 geplande presentatie
van eiser bij de autoriteiten van Sierra Leone vanwege een communicatiestoornis tussen de IND en de Vreemdelingendienst niet heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheid maakt de voortduring van de bewaring naar het oordeel van de
rechtbank niet onmiddellijk onrechtmatig. Aan verweerder dient in dergelijke omstandigheden een redelijke termijn te worden gegeven om zich over verdere stappen te beraden. Deze termijn dient in zijn algemeenheid op 14 dagen te
worden gesteld. Er zijn geen termen om in deze zaak een andere, te weten kortere termijn aan te houden. Nu die termijn niet is overschreden, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder zich een termijn voor onderzoek heeft
verschaft die niet te rechtvaardigen is.
Uit het vorenstaande volgt dan ook dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel tot de datum van opheffing daarvan niet onrechtmatig is geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid
om een schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 34j Vw.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot veroordeling van één der partijen in de proceskosten van de andere partij.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2000 in tegenwoordigheid van L.W. Visser, griffier.
afschrift verzonden op:
Conc. : FS/LV
Coll :
D : B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft het al dan niet toekennen van schadevergoeding of de hoogte daarvan. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de
uitspraak, en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring bij de griffie van deze rechtbank.