ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7099

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/8786
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A. Stehouwer
  • B. van den Akker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak verzocht verzoekster A, verblijvende te Marokko, om een voorlopige voorziening in het kader van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner B in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag was ingediend op 27 november 1998, maar de behandeling van het bezwaarschrift tegen de beslissing op de aanvraag was vertraagd. Verzoekster stelde dat zij en haar partner, die verschillende geloven aanhangen, niet in Marokko konden huwen en dat de lange onzekerheid hen psychische en lichamelijke problemen bezorgde. De president van de rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 20 juni 2000, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat mr. H.G.J. Jacobs en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. N.J. van Dishoeck.

De president overwoog dat, hoewel er een spoedeisend belang was, er onvoldoende grond was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De president concludeerde dat de behandeling van het bezwaarschrift niet onredelijk vertraagd was en dat verweerder voortvarend te werk ging. De president wees het verzoek af, met de opmerking dat verweerder verplicht blijft om zo snel mogelijk een beslissing te nemen op het ingediende bezwaar. De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2000, waarbij de president de beslissing in het openbaar bekendmaakte.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/8786 VV
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te Marokko, verzoekster,
gemachtigde mr. H.G.J. Jacobs, advocaat te Eindhoven
en
de Minister van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde mr. N.J. van Dishoeck, ambtenaar ten departemente
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster bezit de Marokkaanse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 27 november 1998 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel:
"verblijf bij partner B (hierna te noemen: referent) en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst".
Bij besluit van 22 januari 1999 heeft verweerder verzoeksters aanvraag niet ingewilligd. Het besluit is bij schrijven van dezelfde dag aan verzoekster toegezonden.
Op 12 februari 1999 is namens verzoekster tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij schrijven van 10 maart 1999 en 31 augustus 1999 zijn namens verzoekster de gronden van het bezwaarschrift nader aangevuld.
Bij verzoekschrift van 18 oktober 1999 is de president van deze rechtbank verzocht een onverwijlde voorziening te treffen inhoudende - kort gezegd - dat verzoekster wordt behandeld als ware zij in het bezit van een mvv. Bij
schrijven van 2 november 1999 en 22 mei 2000 zijn namens verzoekster de gronden van het verzoekschrift nader aangevuld.
Bij schrijven van 9 mei 2000 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat de behandeling van het bezwaarschrift tegen de beslissing op een aanvraag van een mvv in de onderhavige zaak is
vertraagd. De behandeling van een bezwaarschrift tegen de beslissing op een aanvraag om een mvv vindt binnen de regio Zuid-Oost in de meeste gevallen plaats binnen 24 maanden.
Bij schrijven van 14 juni 2000 is namens verzoekster aan verweerder medegedeeld dat zij niet instemt met een verlenging van de behandelingstijd.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift toegezonden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 20 juni 2000, waar referent in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H. Hooyer, advocaat te Eindhoven.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de
president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Namens verzoekster is in het kader van deze voorlopige voorziening gevraagd haar te behandelen als ware zij in het bezit van een mvv.
Namens verzoekster is hiertoe aangevoerd dat zij in aanmerking wil komen voor toelating bij haar partner met wie zij is verloofd en met wie zij na haar komst in Nederland zo snel mogelijk in het huwelijk wil treden.
Het is voor verzoekster en referent niet mogelijk om in Marokko te huwen in verband met de omstandigheid dat zij verschillende geloven aanhangen.
Referent is katholiek en verzoekster is moslim. Volgens verzoekster wordt aan alle gestelde vereisten om voor toelating in aanmerking te komen voldaan. Zowel bij verzoekster als bij referent hebben de spanningen tengevolge van de
lange onzekerheid waarin zij verkeren voor psychische en lichamelijke problemen gezorgd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van een zo verstrekkende voorlopige voorziening als door verzoekster gevraagd. Uit hetgeen door verzoekster naar voren is
gebracht kan niet worden afgeleid dat verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift niet in Marokko kan afwachten. Niet is gebleken dat de onverwijlde overkomst van verzoekster absoluut noodzakelijk is. Evenmin heeft het verzoek
tot het treffen van een voorlopige voorziening kans van slagen op grond van het feit dat er redelijkerwijs niet aan kan worden getwijfeld dat het bezwaarschrift kans van slagen heeft. Eerst zal er nader onderzoek gepleegd dienen te
worden naar de relatie van referent en verzoekster.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd medegedeeld dat referent binnen twee maanden zal worden gehoord.
De president overweegt als volgt.
Allereerst overweegt de president ten aanzien van de spoedeisendheid van het belang dat niet gezegd kan worden dat het onderhavige verzoek een spoedeisend karakter ontbeert. Hiertoe acht de president van belang de aard van de
aanvraag en de omstandigheid dat reeds op 27 november 1998 om afgifte van een mvv is gevraagd.
Tot het treffen van een vergaande maatregel, ertoe leidende dat feitelijk aan de aanvraag wordt tegemoet gekomen, hangende de bezwaarfase, zal in beginsel slechts aanleiding bestaan indien op grond van beschikbare gegevens moet
worden geoordeeld dat zonder die voorziening het uit het bestreden besluit voortkomend nadeel buitengewoon onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
Tot een zodanig oordeel is de president in het onderhavige geval niet gekomen. Daartoe wordt overwogen dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat referent binnen twee maanden zal worden gehoord ten overstaan
van een ambtelijke commissie. De president neemt
op grond daarvan aan dat verweerder voortvarend het onderzoek ter hand neemt, een onderzoek dat naar het oordeel van de president niet van belang ontbloot is, en dat een beslissing op bezwaar dientengevolge niet lang op zich zal
laten wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal reeds hierom worden afgewezen. Een en ander laat overigens onverlet dat verweerder gehouden is en blijft, ook na de brief van verweerder, om zo snel mogelijk een
beslissing op het ingediende bezwaar te nemen.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopig voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gewezen door mr. A. Stehouwer, als fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. B. van den Akker, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2000.
Afschriften verzonden: 14 juli 2000
TH