ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7100
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op humanitaire gronden
In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse vreemdeling, op 26 januari 1999 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Rabat. Deze aanvraag werd op 13 juli 1999 door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zich heeft beroepen op klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank heeft de zaak op 1 december 1999 behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. P.J.M. van Kuppenveld, en de verweerder door mr. L.C. Harderwijk, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 6 januari 1971 tot 5 april 1998 in Nederland verbleef, maar dat hij na zijn remigratie naar Marokko in 1998 geen recht had op terugkeer naar Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn langdurige verblijf in Nederland en de problemen die hij in Marokko ondervindt, recht heeft op toelating. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die toelating rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser in Marokko is geboren en getogen, en dat zijn gezin daar woont.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Remigratieregeling 1985 geen terugkeeroptie biedt en dat de nieuwe Remigratiewet, die wel een terugkeeroptie bevat, ten tijde van de beslissing nog niet in werking was getreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet gehouden was om anticipatie te betrachten op de nieuwe wetgeving. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, zonder dat er aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten.