ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7101
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige vreemdeling in het kader van gezinshereniging
In deze zaak gaat het om de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om eiseres, een minderjarige vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit, een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen. Eiseres heeft een aanvraag ingediend via haar moeder, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd op 11 november 1998 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 juni 1999 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroepschrift door eiseres. De rechtbank heeft de zaak op 1 december 1999 behandeld, maar eiseres en haar moeder waren niet aanwezig. De Minister werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar moeder definitief is verbroken. Dit werd onderbouwd door het feit dat de moeder in 1995 naar Nederland is verhuisd en sindsdien een nieuw gezin heeft gesticht, waar eiseres nooit deel van heeft uitgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat zij in de periode van 1995 tot 1998 contact heeft onderhouden met eiseres of dat zij financieel voor haar zorgde. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen verblijfsaanspraken kan ontlenen aan de Overeenkomst Suriname 1981, omdat de moeder haar verblijfsrecht niet aan deze overeenkomst ontleent.
De rechtbank overwoog verder dat de weigering om eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen geen inbreuk vormt op het recht op respect voor privé- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de belangen van de Nederlandse staat om een restrictief toelatingsbeleid te voeren zwaarder wegen dan de belangen van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Minister.