ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7271
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift inzake vergunning tot verblijf
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, een Macedonische vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser heeft op 31 mei 1999 verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen. Dit verzoek werd op 13 september 1999 door verweerder buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen op 27 september 1999 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank op 10 april 2000.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5 Awb, omdat de gronden niet tijdig zijn ingediend. Eiser heeft zich in eerste instantie laten vertegenwoordigen door K. Mikkers, maar deze heeft verzuimd om eiser tijdig te informeren over de procedure. Eiser heeft later mr. P. Drenth als nieuwe gemachtigde aangesteld, maar ook deze heeft de termijn voor het indienen van de gronden overschreden.
De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de communicatieproblemen met de eerste gemachtigde voor rekening van eiser komen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven om proceskosten te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.