ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7352

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/7304, 00/7305, 00/7306
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.H. Franke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en asielaanvraag van een Congolese vreemdeling

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van een Congolese vreemdeling, geboren in 1954, die in het Grenshospitium te Amsterdam verblijft. De vreemdeling heeft een asielaanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie op 3 augustus 2000 is afgewezen. De vreemdeling verzoekt om schorsing van de uitzetting totdat op zijn beroep tegen deze beschikking is beslist. Daarnaast is er een beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel die op 31 juli 2000 is opgelegd. De rechtbank heeft op 11 augustus 2000 uitspraak gedaan in deze zaak.

De president van de rechtbank heeft vastgesteld dat de gedingstukken door verweerder te laat zijn ingediend, maar heeft hieraan geen consequenties verbonden. De president heeft het asielrelaas van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat niet op voorhand kan worden gesteld dat het relaas ongeloofwaardig is. De vreemdeling heeft verklaard dat hij lid is van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC) en dat hij is gearresteerd door de veiligheidsdienst in de DRC. Hij heeft tijdens zijn detentie ernstige mishandelingen ondergaan en is uiteindelijk ontsnapt.

De president heeft geoordeeld dat er een reëel risico bestaat op vervolging of een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar de DRC. De president heeft het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond verklaard en de bestreden beschikking vernietigd. Tevens is de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en is de vreemdeling een schadevergoeding van f 900,-- toegekend voor de onrechtmatige detentie. De proceskosten zijn eveneens vergoed aan de vreemdeling, die recht heeft op een vergoeding van f 1.420,-- voor de gemaakte kosten in deze procedure.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
fungerend president
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 33a, 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 00/7304 VRWET H (voorlopige voorziening)
AWB 00/7305 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/7306 VRWET H (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1954,
afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC),
verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker, gemachtigde: mr. J.C. van Zundert, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y. Kalden, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep van verzoeker tegen de beschikking van verweerder van 3 augustus 2000. Deze beschikking is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure en behelst
de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling en strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verzocht wordt om schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het beroep tegen voormelde beschikking is beslist.
1.2 Voorts is aan de orde het beroep gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a Vw die verweerder verzoeker met ingang van 31 juli 2000 heeft opgelegd. Dit beroep strekt tevens tot toekenning van
schadevergoeding.
1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2000. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde
spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de
beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die asielverzoeken waaromtrent binnen deze korte termijn procedureel en inhoudelijk naar behoren kan worden beslist. Dat laatste is het geval indien in redelijkheid buiten twijfel is dat bij
terugzending van verzoeker naar het land van herkomst geen gevaar voor vervolging dan wel schending van artikel 3 EVRM bestaat.
2.4 De president stelt vast dat er in dit geval geen sprake is van een zodanig asielverzoek.
Daarbij is het volgende van belang.
2.5 De kern van het asielrelaas betreft het volgende.
Verzoeker heeft als etnische afkomst Ngaka. Hij is geboren in de provincie Equateur en woonde in Kinshasa. Twee van zijn kinderen wonen in Equateur en gaan aldaar naar school. Verzoeker reisde regelmatig naar Equateur om hen geld te
brengen.
Verzoeker is vanaf november 1999 lid van de Mouvement pour la Libération du Congo (MLC), welke beweging onder leiding staat van Jean Pierre Bemba. Verzoeker was leider van een groep van ongeveer honderd leden/sympathisanten in de
wijk waar hij woonde. Tot zijn taak behoorde het inwinnen van inlichtingen over de wijze waarop Kabila met de mensenrechten omging. Deze informatie werd door hem doorgegeven aan B, een commandant die een
directe relatie onderhoudt met de leider van de beweging. Verzoeker heeft dit voor het laatst gedaan op 8 juni 2000.
Verzoeker is op de avond van 15 juni 2000 thuis door de veiligheidsdienst SURCO gearresteerd. De veiligheidsdienst heeft hem een arrestatiebevel getoond. Verzoeker is vervolgens gedetineerd in het militaire kamp Kokolo in Kinshasa.
De veiligheidsdienst verdacht verzoeker ervan informatie door te spelen aan de rebellen. De veiligheidsdienst heeft zijn
lidmaatschapskaart van de MLC verscheurd. Verzoeker is dagelijks verhoord door een kapitein, van wie hij de naam niet kent. Hij is daarbij geslagen en anderszins mishandeld. Verzoeker weet niet hoe de veiligheidsdienst er achter is
gekomen dat hij informatie heeft doorgespeeld aan de rebellen.
Na zes weken gedetineerd te zijn geweest, heeft verzoeker weten te ontsnappen. Een van de bewakers heeft hem 's nachts horen huilen van de pijn. De bewaker, die gelijk verzoeker Nouaka sprak en eveneens afkomstig was uit Equateur,
heeft medelijden met verzoeker gekregen. De bewaker heeft een ladder geplaatst en verzoeker is vervolgens over de gevangenismuur geklommen. Daarna heeft verzoeker de DRC verlaten.
2.6 Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan, hecht de president eraan op te merken dat de gedingstukken door verweerder te laat zijn ingediend, waardoor verweerder zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen inzake de behandeling
van verzoekschriften naar aanleiding van beschikkingen, uitgereikt in aanmeldcentrum Schiphol. De president ziet evenwel thans geen aanleiding om hieraan consequenties te verbinden.
2.7 Met betrekking tot het asielrelaas van verzoeker is de president, anders dan verweerder, van oordeel dat niet op voorhand, althans niet zonder nader onderzoek, gesteld kan worden dat het gehele relaas ongeloofwaardig moet worden
geacht. Voor de stelling van verweerder dat verzoekers kennis van de MLC te summier is en dat verzoeker uiterst vaag en beknopt is geweest over de door hem ontplooide activiteiten, vindt de president geen dan wel onvoldoende
aanknopingspunten in de door verzoeker afgelegde verklaringen. Tegen de achtergrond van de huidige situatie in de DRC is zeker niet uit sluiten dat verzoeker, gezien het feit dat hij afkomstig is uit de provincie Equateur en
regelmatig die provincie bezocht, een overtuiging is toegedicht die het huidige regime in de DRC niet welgevallig is. Uit nader onderzoek zal moeten blijken in hoeverre aannemelijk moet worden geacht dat de door verzoeker gestelde
activiteiten voor de MLC bij de huidige machtshebbers bekend zijn geworden. De president merkt hierbij op dat actuele informatie over de MLC en de rol die de MLC wordt toegedicht in Kinshasa uit de ambtsberichten over de DRC niet
kan worden afgeleid.
2.8 Overigens wekt de wijze waarop verzoeker uit zijn detentie is ontsnapt enige bevreemding. Echter om hieraan de conclusie te verbinden dat zowel de detentie als de door verzoeker gestelde mishandeling tijdens detentie als
volstrekt ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt, acht de president te absoluut.
2.9 Bij juistheid van hetgeen verzoeker heeft verklaard, moet niet uitgesloten worden geacht dat verzoeker tijdens de door hem gestelde detentie ernstig is mishandeld. Derhalve kan thans niet worden uitgesloten dat verzoeker bij
terugkeer naar de DRC te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op een behandeling als verboden bij artikel 3 EVRM.
2.10 De president wijst hierbij op de verklaringen van verzoeker inzake zijn lichamelijke klachten. Verzoeker heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij bij de ondervragingen gedurende zijn detentie is geslagen en daarbij
botbreuken heeft opgelopen. Ter zitting is gebleken dat het rechterbeen van verzoeker niet goed functioneert. Ter zitting heeft verzoeker verklaard voorafgaande aan zijn detentie kerngezond te zijn geweest. Uit een door verzoeker
overgelegde verklaring van een verpleegkundige in AC Schiphol blijkt dat verzoeker lage rugklachten heeft en pijn in zijn rechterbeen. Hoewel uit die verklaring niet blijkt dat het causaal verband tussen deze pijnklachten en de
gestelde mishandelingen vaststaat, is de president van oordeel dat een dergelijk causaal verband niet zonder nader medisch onderzoek kan worden uitgesloten.
2.11 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.12 Met betrekking tot de aan verzoeker opgelegde maatregel overweegt de rechtbank allereerst dat gesteld noch gebleken is dat de oplegging van de maatregel onrechtmatig is geweest.
2.13 Gelet op voormelde gegrondverklaring van het beroep is echter de grond voor de voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel komen te ontbreken. Het beroep tegen de voortduring van de maatregel na de beslissing
op de aanvraag is derhalve gegrond.
2.14 Nu de toepassing van de maatregel vanaf 3 augustus 2000 onrechtmatig is geweest, wordt, gelet op het in het Aanmeldcentrum Schiphol en het Grenshospitium te Amsterdam geldende regime, een schadevergoeding toegekend van totaal f
900,-- over acht dagen, zijnde een vergoeding van f 300,-- voor twee dagen in het Aanmeldcentrum en een vergoeding van f 600,-- voor zes dagen in het Grenshospitium.
2.15 In dit geval ziet de president aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een
toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.16 De president ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het zowel voor de hoofdzaak als voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht
ad telkens f 50,-- zal vergoeden.
3. BESLISSING
De fungerend president:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking van 3 augustus 2000;
3.2 draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen op de aanvraag van 1 augustus 2000;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad tweemaal f 50,--.
De rechtbank:
3.6 verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a, tweede en derde lid, Vw gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van de vreemdeling met ingang van 11 augustus 2000;
3.7 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding toe;
3.8 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 900,-- (zegge: negenhonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon, die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, fungerend president, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Matser als
griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 900,-- (zegge: negenhonderd gulden).
Aldus gedaan op 11 augustus 2000, door mr. B.H. Franke, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 11 augustus 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's- Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake
schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de
artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.