ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7441
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a Vreemdelingenwet in asielprocedure
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1957 en van Afghaanse nationaliteit, die op 1 juni 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling heeft op 2 juni 2000 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, maar werd op dezelfde dag onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 7a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft op 6 en 24 juli 2000 zittingen gehouden waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B. Snoeij, en de Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door gemachtigden. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld, waarbij het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel gerechtvaardigd was in afwachting van nader onderzoek naar de asielmotieven van de vreemdeling, maar dat er een gebrek aan beleidskader was voor de voortzetting van de maatregel. De rechtbank heeft de zaak ongegrond verklaard, maar benadrukt dat er behoefte is aan duidelijke beleidsregels voor de toepassing van artikel 7a Vw in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel niet onredelijk is, mits er voldoende voortvarendheid is in de behandeling van de asielaanvraag.