ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7452

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/3585
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf aan Chinese asielzoekers op basis van humanitaire redenen en het Roze-brillenbeleid

In deze zaak hebben eisers, A en B, van Chinese nationaliteit, een vergunning tot verblijf aangevraagd op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 17 april 2000 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de aanvragen van eisers eerder door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waren afgewezen. Eisers hebben in het verleden meerdere keren bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen en hebben beroep ingesteld tegen eerdere afwijzingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 1991 in Nederland verblijven en dat zij een dochter hebben die in Nederland is geboren. De rechtbank heeft de situatie van eisers beoordeeld in het licht van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de IND-werkinstructies, waaronder het Roze-brillenbeleid. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom eisers niet in aanmerking kwamen voor een vergunning tot verblijf op basis van de werkinstructies, en dat de eerdere afwijzingen niet op een deugdelijke grondslag berustten. De rechtbank heeft de bestreden beschikkingen vernietigd en het beroep van eisers gegrond verklaard. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak is gedaan door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/3585 VRWET Z VR
uitspraak: 17 april 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1966,
B,
geboren op [...] 1968,
verblijvende te C,
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer 9105.01.0366,
eisers,
gemachtigde: mr. M.P. Roest, advocaat te Leiden;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.J. van den Bosch, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 26 mei 1997 hebben eisers andermaal om toelating tot Nederland verzocht. Eisers hebben op genoemde datum aanvragen om verlening van een vergunning tot verblijf gedaan vanwege klemmende redenen van humanitaire aard.
1.2 Eisers hebben tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen bij brief van 21 januari 1998 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 april 1998 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 1 december 1998 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard. Eisers hebben op 22 januari 1999 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift. Dit beroep is bij uitspraak van 10
november 1999 van deze rechtbank niet- ontvankelijk verklaard.
1.3 Op 2 februari 1999 zijn eisers op hun bezwaar gehoord door een ambtelijke hoorcommissie (AC). Bij beschikkingen van 23 maart 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4 Bij beroepschrift van 13 april 1999 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eisers gezonden en hen in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 maart 2000. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door mr. A. Khan, kantoorgenote van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.3 Bij beschikking van 6 januari 1992 zijn de (eerste) aanvragen van eisers om toelating als vluchteling door verweerder niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid daarvan. Verweerder heeft de aanvragen om een vergunning
tot verblijf evenmin ingewilligd. Eisers hebben daartegen op 2 maart 1992 een herzieningsverzoek ingediend. Op 11 april 1992 hebben eisers verweerder daarnaast gedagvaard in kort geding teneinde uitzetting gedurende de
herzieningsprocedure te voorkomen.
Bij uitspraak van 1 juni 1992 van de president van deze rechtbank, zittinghoudende te Zwolle, zijn de vorderingen van eisers afgewezen.
Bij beschikking van 10 april 1995 heeft verweerder het herzieningsverzoek van 2 maart 1992 van eisers afgewezen.
Eisers hebben daartegen op 2 mei 1995 beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Bij brief van 29 augustus 1995 hebben eisers het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Daarmee is in
rechte onaantastbaar komen vast te staan dat eisers geen vluchteling zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag, respectievelijk artikel 15 van de Vreemdelingenwet (Vw) en dat zij evenmin aanspraak kunnen maken op een vergunning
tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.4 Eisers hebben hun herhaalde aanvragen doen steunen op de volgende motieven.
Eisers verblijven sinds 1991 in Nederland. Zij spreken inmiddels Nederlands en hebben Nederlandse vrienden. Eisers' dochter is hier te lande op 5 mei 1996 geboren. Eisers willen hun kind niet blootstellen aan de onveilige situatie
in China. Door de asielaanvraag van eiser is zijn vader door toedoen van de communistische partij zijn baan kwijtgeraakt. De positie van eisers vader bij de communistische partij was door de vlucht van eiser onhoudbaar geworden.
Eiser doet een beroep op artikel 3 EVRM. Uit brieven van 19 juli en 30 oktober 1998 blijkt dat de Chinese autoriteiten nog steeds zijn geïnteresseerd in eisers. Eisers hebben voorts verwezen naar informatie
van Amnesty International (AI) van april 1997 waaruit blijkt dat de Chinese autoriteiten nog steeds personen vervolgen die gedemonstreerd hebben tijdens de demonstraties in juni 1989. Bovendien volgt uit informatie van Alliance for
Democratic China dat arrestatie wacht voor mensen die uit China zijn vertrokken en gelieerd zijn aan de democratische beweging in het buitenland. Nu eiser in Nederland heeft gedemonstreerd tegen de politiek in China en dit bekend is
geraakt bij de Chinese autoriteiten, loopt ook eiser gevaar gearresteerd te worden.
Eiser doet tevens een beroep op het zogenaamde "roze brillen" beleid, zoals verwoord in werkinstructie 107 respectievelijk 113. Dit beleid is destijds bij het kort geding niet getoetst. Eisers hebben voorts een aantal dossiernummers
genoemd waarin dit beleid tot een heroverweging aanleiding heeft gegeven.
Eiser heeft tot slot gewezen op zijn slechte medische situatie.
2.5 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldig nationaal paspoort, zonder dat gebleken is dat zij daarvan niet meer in het bezit kunnen worden gesteld. Evenmin acht verweerder aangetoond
dat eiser een medische behandeling behoeft waarvoor Nederland als meest aangewezen land moet gelden.
Verweerder meent dat eisers verwijzing naar informatie van AI moet worden aangemerkt als een beroep op de algehele situatie. De door eisers overgelegde brieven van 19 juli en 30 oktober 1998 zijn niet afkomstig uit objectief
verifieerbare bron, zodat verweerder daaraan geen zelfstandige betekenis hecht. Verweerder heeft daarbij tevens verwezen naar de afwijzende uitspraak van 1 juni 1992 van de president van deze rechtbank, zittinghoudende te Zwolle.
Volgens verweerder is geen sprake van politieke activiteiten, gevolgd door concrete problemen van de zijde van de overheid, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf op basis van genoemde werkinstructie.
Eisers' beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt volgens verweerder, nu eisers niet hebben aangegeven waaruit de gelijkheid bestaat.
2.6 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij bij binnenkomst in Nederland reeds hebben aangegeven dat zij niet in het bezit waren van een geldig nationaal paspoort en dat hen het ontbreken van het paspoortvereiste in de vorige
procedure niet is tegengeworpen. Eisers hebben voorts aangevoerd dat uit een verklaring van 4 februari 1999 van de huisarts van eiser blijkt dat deze zich zorgen maakt om de psychische gesteldheid van zijn cliënt, zodat advies dient
te worden ingewonnen bij het Bureau Vreemdelingenadvisering. Eisers hebben gewezen op in de vorige procedure overgelegde brieven, waaruit onder meer blijkt dat de Chinese autoriteiten weten dat eisers hebben deelgenomen aan de
demonstratie van 4 juni 1991 voor de Chinese ambassade. Eisers menen dat door het overleggen van informatie van Alliance for a Democratic China en AI sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Daarnaast menen eisers dat zij in
aanmerking behoren te komen voor een vergunning tot verblijf op grond van werkinstructie 107 respectievelijk 113, danwel op grond van relevant tijdsverloop en integratie in de Nederlandse samenleving.
Bij brief van 17 november 1999 heeft eiser een tweetal oproepen van de Chinese autoriteiten om te verschijnen overgelegd. Bij brief van 10 maart 2000 heeft eiser een herhaling van de oproep om te verschijnen overgelegd.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de behandeling van de onderhavige herhaalde aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf dient slechts te worden beoordeeld of eisers' huidige aanvraag is gegrond op rechtens relevante nieuwe feiten en/of omstandigheden
(nova). Er is sprake van een novum indien het feiten en/of omstandigheden betreft die:
a. bij de behandeling van de eerste aanvraag geen rol hebben kunnen spelen, en
b. indien zij wel bij de beoordeling zouden zijn betrokken, tot een ander oordeel zouden hebben geleid.
De rechtbank stelt voorop dat de gestelde problemen van eiser met de Chinese autoriteiten geen nova zijn in de hierboven omschreven zin.
Eiser heeft reeds in de eerste procedure naar voren gebracht dat hij voor vervolging te vrezen heeft vanwege zijn deelname in China aan de volksbeweging van 4 juni 1989 en de herdenkingsbijeenkomst daarvan in 1991 bij de Chinese
ambassade. Bij uitspraak van 1 juni 1992 heeft de president daarover reeds geoordeeld. De president overwoog daarbij dat de door eiser aangevoerde asielmotieven ontoereikend zijn om hem als vluchteling aan te merken danwel een
vergunning tot verblijf te verlenen.
De bij brieven van 17 november 1999 en 10 maart 2000 overgelegde oproepen leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. De door eiser gestelde politieke activiteiten zouden zijn verricht in 1989. Op 28 april 1991 heeft eiser zijn
land verlaten. Nog daargelaten dat eiser nog twee jaren zonder problemen van de zijde van de Chinese autoriteiten in zijn land heeft kunnen verblijven, zoals ook door de president in genoemde uitspraak van 1 juni 1992 is overwogen,
is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde documenten ernstige twijfel oproepen. Niet geloofwaardig is dat eiser tien jaren na de gestelde politieke activiteiten nog oproepen krijgt om te verschijnen bij de Chinese autoriteiten.
2.8 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is niet aannemelijk dat eisers bij gedwongen verwijdering naar China een reëel risico lopen te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees)
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eisers aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kunnen
ontlenen.
2.9 Met betrekking tot de vraag of sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eisers aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover eisers menen dat zij vanwege hun integratie in de Nederlandse samenleving tot Nederland dienen te worden toegelaten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat dit geen aanleiding hoeft te zijn
om eisers hier te lande verblijf toe te staan.
De rechtbank verwijst hiertoe naar de overwegingen in de bestreden beschikking. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat dit onverlet laat eisers aanspraken op verlening van een vergunning tot verblijf op grond van de tijdelijke
witte illegalenregeling. Eisers hebben op 17 november 1999 om een vergunning tot verblijf op grond van dit beleid verzocht. Verweerder heeft bij brief van 8 december 1999 het verzoek van eisers bevestigd en het verzoek van eisers
voorgelegd aan de commissie van burgemeesters.
2.10 Eisers hebben voorts een beroep gedaan op verweerders werkinstructie nummer 113 (danwel 107), waarin het zogenaamde "Roze-brillenbeleid" is neergelegd.
Ingevolge IND-Werkinstructie nr. 113, onder 2, wordt -voor zover hier van belang- aan Chinese asielzoekers die in 1991 aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf hebben ingediend, een
vergunning tot verblijf zonder beperkingen verleend, indien sprake is van politieke activiteiten, gevolgd door concrete problemen van de zijde van de autoriteiten, in welk verband de werkinstructie als voorbeelden hiervan
disciplinaire maatregelen, korte detentie en herhaald huisbezoek noemt. Verder dient het relaas geloofwaardig te zijn, terwijl geen sprake is van bepaalde contra-indicaties.
Blijkens de motivering van de bestreden beschikking stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf op grond van bovengenoemde werkinstructie, nu geen sprake is van
politieke activiteiten gevolgd door concrete problemen van de zijde van de Chinese autoriteiten en bovendien
onvoldoende inzicht bestaat in de geloofwaardigheid van het gestelde vluchtrelaas van eiser.
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder niet. De rechtbank stelt vast dat uit het relaas van eisers volgt dat eiser op 20 juni 1989 gearresteerd is en na 1 dag weer vrijgelaten. Weliswaar heeft de president van deze
rechtbank, zittinghoudende te Zwolle, de geloofwaardigheid van het relaas van eisers daarlatend, bij uitspraak 1 juni 1992 geoordeeld dat de door eisers aangevoerde asielmotieven ontoereikend zijn om hen als vluchteling aan te
merken danwel een vergunning tot verblijf te verlenen, maar de toetsing in het kader van het hierboven aangehaalde beleid is een lichtere dan in zaken waarin een vreemdeling om toelating als vluchteling en om verlening van een
vergunning tot verblijf heeft verzocht. Zoals hierboven reeds is overwogen, wordt op grond van werkinstructie 113 een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verleend indien sprake is van concrete problemen. De werkinstructie
noemt in dat verband 'korte detentie' expliciet als voorbeeld.
Dat de IND-werkinstructie 113 niet ziet op Chinese asielzoekers, zoals eisers, ten aanzien van wiens verklaringen onvoldoende inzicht bestaat in de geloofwaardigheid, blijkt niet uit de tekst van die werkinstructie. Voor zover
verweerder zich op het standpunt stelt dat eisers ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder dat standpunt onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd. Op dit punt dienen de beschikkingen dan ook
te worden vernietigd.
2.11 Verweerder heeft - eerst - bij verweerschrift aanvullend overwogen dat IND-werkinstructie 113 uitdrukkelijk niet van toepassing is op nieuwe danwel herhaalde aanvragen van uitgeprocedeerde Chinese asielzoekers. Verweerder heeft
daarbij gesteld dat beslissingen, waarbij wel is getoetst aan werkinstructie 113, terwijl de betrokken vreemdelingen reeds waren uitgeprocedeerd, moeten worden aangemerkt als een "kennelijke misslag".
De rechtbank volgt de redenering van verweerder niet. De rechtbank wijst in dat verband - met eisers - op een uitspraak van 5 januari 2000, geregistreerd onder nummer Awb 98/8415, van deze rechtbank, zittinghoudende te
's-Hertogenbosch, waarbij -voor zover hier van belang- als volgt overwogen is:
"De rechtbank merkt allereerst op dat het haar op zich niet onaannemelijk voorkomt dat werkinstructie 113, zoals door verweerder is gesteld, enkel is geschreven met het oog op (oude) zaken van Chinese asielzoekers waarin nog geen
onherroepelijke inhoudelijke beslissing op het asielverzoek is genomen. Echter, niet kan buiten beschouwing worden gelaten dat de werkinstructie ondanks het vorenstaande in (meerdere) zaken als de onderhavige feitelijk wel is
toegepast, hetgeen door verweerder ook niet is bestreden. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet meer gesproken kan worden van (een) kennelijk(e) misslag(en). De rechtbank acht daartoe van belang dat ook de
werkinstructie, waarin de niet nader gedefinieerde term "oude zaken" wordt gehanteerd, aan duidelijkheid te wensen overlaat."
De rechtbank verenigt zich met bovengenoemde uitspraak en neemt de aangehaalde motivering over.
2.12 Eiser heeft een medische verklaring van 4 februari 1999 van zijn huisarts overgelegd.
De rechtbank overweegt met verweerder dat de overgelegde verklaring onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat een medische behandeling van eiser hier te lande geboden is, danwel dat verweerder op grond van
die verklaring het Bureau Medische Advisering had moeten inschakelen.
2.13 Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikkingen, voor zover daarbij is geweigerd aan eisers een vergunning tot verblijf zonder beperkingen op grond van IND-werkinstructie 113 te verlenen, niet op een deugdelijke
(feitelijke) grondslag berust, zodat zij voor vernietiging in aanmerking komen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Het
beroep is derhalve gegrond.
2.14 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten en het door hen betaalde griffierecht.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
De rechtbank vernietigt de beschikkingen van 23 maart 1999;
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank;
De rechtbank bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad ƒ 50,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2000 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw).
Afschrift verzonden: 19 april 2000