ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7468
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.E. Heijning-Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding en bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1973 en van Palestijnse afkomst, die in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel verblijft. Op 24 maart 2000 werd hij staande gehouden op grond van artikel 19 van de Vreemdelingenwet (Vw) en aansluitend in bewaring gesteld. De vreemdeling heeft op 27 maart 2000 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft op 6 april 2000 een zitting gehouden waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G.C. van Riet, terwijl de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. K. van Ulzen, als verweerder optrad.
De vreemdeling betwist de rechtmatigheid van zijn staandehouding en stelt dat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de Vreemdelingencirculaire en de vereisten voor toezicht in het binnenland. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de controle op een niet-discriminerende manier heeft plaatsgevonden, omdat niet duidelijk is of alle aanwezigen in het restaurant zijn gecontroleerd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht opgeheven, met ingang van 7 april 2000, en heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 april 2000, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De rechtbank zal in een afzonderlijke uitspraak beslissen over het verzoek om schadevergoeding.