ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7468

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2490
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heijning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1973 en van Palestijnse afkomst, die in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel verblijft. Op 24 maart 2000 werd hij staande gehouden op grond van artikel 19 van de Vreemdelingenwet (Vw) en aansluitend in bewaring gesteld. De vreemdeling heeft op 27 maart 2000 beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft op 6 april 2000 een zitting gehouden waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G.C. van Riet, terwijl de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. K. van Ulzen, als verweerder optrad.

De vreemdeling betwist de rechtmatigheid van zijn staandehouding en stelt dat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de Vreemdelingencirculaire en de vereisten voor toezicht in het binnenland. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de controle op een niet-discriminerende manier heeft plaatsgevonden, omdat niet duidelijk is of alle aanwezigen in het restaurant zijn gecontroleerd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was.

De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht opgeheven, met ingang van 7 april 2000, en heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 april 2000, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De rechtbank zal in een afzonderlijke uitspraak beslissen over het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/2940 VRWET J
Inzake: A, geboren op [...] 1973, van gestelde
Palestijnse afkomst, verblijvende in de Penitentiaire
Inrichting Ter Apel te Ter Apel, hierna te noemen: de
vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Zitting: 6 april 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Hoorn.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. K. van Ulzen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 24 maart 2000 is de vreemdeling staande gehouden ingevolge artikel 19, eerste lid, Vw.
Aansluitend is de vreemdeling opgehouden ingevolge artikel 19, tweede lid, Vw.
1.2 Bij bevel tot bewaring van 24 maart 2000 is de vreemdeling op grond van artikel 26, eerste lid, Vw in bewaring gesteld. Op diezelfde datum was reeds zijn uitzetting gelast.
1.3 Bij beroepschrift van 27 maart 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op gelijke datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het beroep strekt tevens tot het toekennen van
schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is onder meer aangevoerd dat zijn staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Naar de mening van eisers gemachtigde bestonden er geen concrete aanwijzingen voor illegaal verblijf op grond waarvan
controle in het kader van artikel 19, eerste lid, Vw is toegestaan. Indien echter aangenomen zou moeten worden dat deze er wel waren, zijn voorts niet alle personen die aanwezig waren in het restaurant alwaar de vreemdeling is
staandegehouden, gecontroleerd hetgeen in strijd is met de voorschriften gesteld in de Vreemdelingencirculaire.
2.2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.3 Zoals uit hoofdstuk A5/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) blijkt -weergegeven voorzover thans van belang- vindt toezicht in het binnenland plaats op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. Als
zodanige aanwijzingen zijn in het bijzonder aan te merken: 'aanwijzingen...naar aanleiding van signalen... van derden' en 'ervaringsgegevens wegens eerdere constateringen van illegaal verblijf of illegale arbeid'. In het geval dat
een aanwijzing betrekking heeft op een bepaalde plaats of ruimte geldt als uitgangspunt dat iedereen die zich daar bevindt, daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Daardoor wordt uitgesloten dat degenen die met de controle zijn
belast, een keuze op uiterlijke kenmerken moeten maken.
2.4 Uit het zich in het dossier bevindend proces-verbaal in verband met
staandehouding d.d. 31 maart 2000 blijkt dat de concrete aanwijzingen over illegaal verblijf zijn verkregen uit "eerdere onderzoeken en constatering van illegaal verblijf en illegale arbeid". Het in aanvulling daarop opgemaakte
proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2000 vermeldt dat de verbalisant al meerdere keren in het restaurant alwaar de vreemdeling is staandegehouden was en dat door hem illegale personen staande werden gehouden terzake de
Vreemdelingenwet en de Wet Arbeid Vreemdelingen. Tevens had de verbalisant signalen van derden ontvangen, dat er in het genoemde pand illegale personen aanwezig zouden zijn. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de vreemdeling
weliswaar aangevoerd dat de eigenaar van het restaurant heeft verklaard in de afgelopen 14 jaar nimmer door de politie te zijn bezocht en/of gecontroleerd doch de rechtbank ziet in deze enkele verklaring onvoldoende grond om hetgeen
is gesteld in het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal voor onjuist te houden.
2.5 De rechtbank is echter, met de vreemdeling van oordeel dat, uit voornoemde processen-verbaal noch uit enig ander zich in het dossier bevindend stuk blijkt hoeveel personen ten tijde van de controle in het genoemde restaurant
zijn aangetroffen en of iedereen die zich in het pand bevond, is gecontroleerd. Mitsdien is het voor de rechtbank niet mogelijk om te toetsen of de controle een discriminatoir karakter had en derhalve of de vreemdeling op grond van
artikel 19, eerste lid, Vw staande gehouden mocht worden.
2.6 Bij die stand van zaken moet de staandehouding van de vreemdeling geacht worden onrechtmatig te hebben plaatsgevonden.
2.7 Gelet op het voorgaande is de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig met ingang van de datum van inbewaringstelling, zijnde 24 maart 2000, de bewaring zal worden opgeheven met ingang van 7 april 2000.
2.8 Omtrent het verzoek om schadevergoeding zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2.9 Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring ex artikel 26 Vw met ingang van 7 april 2000;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in tegenwoordigheid van mr. G.J. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2000, in
tegenwoordigheid van de griffier.
afschrift verzonden op: 14 april 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.