ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7582

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/6757
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van asielaanvraag en voortzetting van bewaring van vreemdeling

In deze zaak, behandeld door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, gaat het om de rechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling, A, die in het Huis van Bewaring te Tilburg verblijft. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Bouman, heeft op 15 mei 2000 in bewaring gesteld te zijn, waarna op 22 mei 2000 de bewaring werd voortgezet. De rechtbank had eerder op 31 mei 2000 al geoordeeld over de rechtmatigheid van de bewaring. De kern van het geschil betreft de vraag of de bewaring vanaf 17 juni 2000 onrechtmatig was, omdat de vreemdeling op 19 mei 2000 een verzoek om toelating als vluchteling had ingediend. De vreemdeling stelt dat de bewaring niet langer gerechtvaardigd was, omdat de beslistermijn van vier weken op 16 juni 2000 verstreken was. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, betoogt echter dat de termijn pas op 22 mei 2000 begon te lopen, omdat de vreemdeling pas op die datum een rechtsgeldige aanvraag indiende door middel van een ondertekend model F document.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag om toelating als vluchteling pas rechtsgeldig is ingediend op 22 mei 2000. De rechtbank concludeert dat de bewaring van de vreemdeling niet onrechtmatig was, omdat de negatieve beschikking op het verzoek om toelating op 19 juni 2000 binnen de termijn viel. De rechtbank oordeelt verder dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om tot uitzetting van de vreemdeling te komen, en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of dat deze ongerechtvaardigd is.

De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar er is wel hoger beroep mogelijk tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven en openbaar uitgesproken op 30 juni 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 00/6757 VRWET
Inzake: A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M. Bouman, advocaat te Barendrecht
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H. van Galen, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1975 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Op 15 mei 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw). Op 22 mei 2000 heeft verweerder de vreemdeling vervolgens met toepassing van
het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 31 mei 2000 heeft deze rechtbank het tegen de bewaring ingediende beroep ongegrond verklaard.
Op 22 juni 2000 heeft de vreemdeling opnieuw tegen de vrijheidsbenemende maatregel beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding.
Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 29 juni 2000. De vreemdeling is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de bewaring als zodanig reeds - in rechte onaantastbaar - is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2000. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of verdere
voortzetting van de bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de bewaring met ingang van 17 juni 2000 onrechtmatig was aangezien de vreemdeling op 19 mei 2000 per fax een handgeschreven verzoek om toelating als vluchteling heeft ingediend. Op 22 mei 2000
werd door de vreemdeling een model F document
ondertekend. Als een verzoek om toelating is gedaan, mag de bewaring onder de grond genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ten hoogste vier weken duren. Binnen deze vier weken moet verweerder op het verzoek
beslissen, waarna dan, in geval van een afwijzende beschikking, een categoriewijziging moet plaatsvinden. Op 16 juni 2000 zou derhalve de beslistermijn van vier weken verstreken zijn. Verweerder heeft op 19 juni 2000 afwijzend
beschikt op het verzoek om toelating, waarna op 19 juni 2000 de bewaring is omgezet naar de grond genoemd in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
Verweerder heeft aangevoerd dat de bewaring niet vanaf 17 juni 2000 onrechtmatig was, omdat de termijn van vier weken op deze datum nog niet verstreken was. Deze termijn is pas gaan lopen op 22 mei 2000, omdat de vreemdeling middels
een model F ondertekend document een verzoek om toelating heeft ingediend. De negatieve beschikking op het verzoek tot toelating op 19 juni 2000 valt derhalve binnen de termijn.
De rechtbank overweegt dat een aanvraag om toelating als vluchteling ingevolge het bepaalde in artikel 52, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit door de vreemdeling in persoon wordt ingediend op een bij regeling van verweerder
aangewezen plaats.
Gelet op het bovenstaande is er geen grond om aan te nemen dat de handgeschreven en door de gemachtigde van de vreemdeling ondertekende aanvraag als een rechtsgeldige melding van een asielaanvraag gezien mag worden.
Eerst op 22 mei 2000 is door de vreemdeling in persoon, door middel van ondertekening van het formulier F, een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld om tot uitzetting van de vreemdeling te geraken. Immers de vreemdeling is na afwijzing van zijn asielverzoek aangemeld bij de Koninklijke
Marechaussee voor uitzetting naar Algerije. Een datum uitzetting is nog niet bekend, maar de verwachting is dat dit binnen twee weken zal geschieden.
Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd
is te achten.
Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven. Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHTDOENDE:
1. Verklaart het beroep ongegrond.
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak
hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en
451a Wetboek van Strafvordering bij de
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. E. Kouwenhoven en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2000, in tegenwoordigheid van C. Sontodimedjo, griffier.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
afschrift verzonden op: 20 juli 2000