ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/86
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Sri Lanka

In deze zaak verzocht de Sri Lankaanse A, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.R. van der Linde, om een voorlopige voorziening in het kader van zijn uitzetting naar Sri Lanka. A was in 1994 Nederland binnengekomen en had sindsdien verschillende aanvragen gedaan voor een verblijfsvergunning, die steeds waren afgewezen. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 18 april 2000 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de president oordeelde dat de uitzetting van A op 12 januari 2000 rechtmatig was. De president baseerde zijn oordeel op eerdere uitspraken en de afwijzing van A's aanvragen, waarbij werd gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De president overwoog dat A's situatie in Colombo, waar hij na zijn uitzetting verbleef, niet zodanig was dat hij niet kon afwachten wat de uitkomst van zijn bezwaarprocedure zou zijn. Er was geen bewijs dat A in Sri Lanka werd bedreigd met strafrechtelijke vervolging of langdurige detentie. De president concludeerde dat A in staat was om de afloop van zijn bezwaarprocedure in Colombo af te wachten en dat er geen noodzaak was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De president wees het verzoek af, waarbij hij ook opmerkte dat A zich niet in detentie bevond en dat hij de mogelijkheid had om contact op te nemen met de Nederlandse ambassade.

De uitspraak werd gedaan door mr. A. Stehouwer, als president, en mr. A.A. Autar als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2000. De president concludeerde dat er geen proceskosten aan de andere partij konden worden opgelegd, aangezien er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/86 VV
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te Colombo, Sri Lanka,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.R. van der Linde, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde mr. A.C.M. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker bezit de Srilankaanse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Verzoeker is op 20 februari 1994 Nederland binnengekomen en heeft verzocht om toelating als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf. Deze aanvragen zijn afgewezen op 26 augustus 1994. Hiertegen is op 12
september 1994 bezwaar gemaakt. Verzoeker is bij besluit van 9 december 1994 in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) met ingang van 12 september 1994 en de toelatingsaanvragen zijn buiten
behandeling gesteld. Tegen deze buitenbehandelingstelling heeft verzoeker beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 december 1996 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Bij besluit van 31 oktober 1996 heeft verweerder het
bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld.
Bij besluit van 9 januari 1997 is verzoekers aanvraag om verlenging van zijn vvtv afgewezen. Het beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar hiertegen is bij uitspraak van 22 februari 1999 door de president van deze
rechtbank ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.
Op 7 april 1999 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag ingediend, ditmaal om verblijf op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.
Verweerder heeft bij besluit van 17 juni 1999 deze aanvraag niet ingewilligd. Op 18 juni 1999 is hiertegen bezwaar gemaakt. Op 8 juli 1999 is de president van deze rechtbank verzocht een onverwijlde voorziening te treffen teneinde
de uitzetting van verzoeker uit Nederland hangende de bezwaarprocedure te voorkomen. Bij uitspraak van 27 juli 1999 (AWB 99/4617 VV) heeft de president van deze rechtbank dit verzoek afgewezen.
Op 17 december 1999 heeft verzoeker wederom de president verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 12 januari 2000 is verzoeker met een laissez-passer afgegeven door de Srilankaanse ambassade verwijderd naar Colombo.
Bij schrijven van 3 februari 2000 heeft de gemachtigde van verzoeker het petitum van het verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd in de zin dat tevens wordt verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf
teneinde terug te kunnen keren naar Nederland om alhier aanwezig te zijn bij het verdere verloop van zijn bezwaarprocedure.
De president van deze rechtbank heeft aanleiding gezien de voorlopige voorziening ter zitting te behandelen. Bij schrijven van 22 maart 2000 heeft de president partijen verzocht haar informatie te verschaffen over de huidige
situatie waarin verzoeker zich thans in Colombo bevindt en aan de hand van de bevindingen een standpunt te bepalen gelet op de petitumwijziging van het verzoek.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 31 maart 2000. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting waren tevens aanwezig mevrouw van Bussel van de stichting "Vluchteling als naaste" en de heer Ehamparam.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep ingesteld, de president
van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Allereerst dient het volgende.
De president is anders dan namens verzoeker is aangevoerd van oordeel dat zijn uitzetting op 12 januari 2000 rechtmatig is geschied. Immers, bij uitspraak van 27 juli 1999 heeft de president van deze rechtbank het verzoek om een
voorlopige voorziening die ertoe strekte de uitzetting achterwege te laten totdat op verzoekers bezwaarschrift van 18 juni 1999 is beslist, afgewezen. De president heeft in voornoemde uitspraak overwogen dat verweerder op goede
gronden, zonder in strijd te komen met enige rechtsregel, de aanvraag om een vergunning tot verblijf op grond van het driejarenbeleid van verzoeker heeft kunnen weigeren. Verweerder heeft blijkens de uitspraak in redelijkheid kunnen
besluiten de uitzetting niet achterwege te laten nu het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. Voorts is in deze uitspraak overwogen dat het niet waarschijnlijk is dat verzoeker bij terugkeer in Sri Lanka problemen zal
ondervinden van de Srilankaanse autoriteiten vanwege de (bij Amendement van 28 juli 1998 aangescherpte) Immigrants and Emigrants Act. Daartoe is in de uitspraak overwogen - kort gezegd - dat gelet op verzoekers uitreis in 1994 (met
een op zijn eigen naam gesteld Srilankaans paspoort) geen enkele reden is waarom hij verdacht zou worden van het in 1994 verlaten van het land met valse papieren.
Voor verweerder bestond er na deze uitspraak geen uitzettingsbeletsel meer. De omstandigheid dat namens verzoeker op 17 december 1999 wederom is verzocht om een voorlopige voorziening hangende dezelfde (bezwaar)procedure teneinde
zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaarschrift is beslist, maakt vorenstaande niet anders. Deze tweede voorlopige voorziening mocht verzoeker conform het beleid van verweerder (A6/4.2.4 van de Vc.) niet hier te lande
afwachten.
De president is van oordeel dat er thans geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gebleken dat het bezwaar gericht tegen de weigering verzoeker in het bezit te stellen van de gevraagde vergunning tot verblijf nu wél een redelijke
kans van slagen heeft. Voorts heeft de president geen aanwijzingen dat het in meergenoemde uitspraak van 27 juli 1999 ingenomen standpunt ten aanzien van de Immigrants and Emigrants Act thans niet meer ingenomen kan worden. De
president verwijst naar de - bij partijen bekende - uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage (AWB 98/9431 VRWET) van 31 januari 2000.
In deze procedure is derhalve aan de orde de namens verzoeker gewijzigde vordering, te weten verweerder te gebieden hem in Nederland toe te laten totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. Daartoe is onder meer verzocht om afgifte
van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De president acht gelet op bovengenoemde wijziging van eis van belang de situatie waarin verzoeker zich thans bevindt in Colombo. Partijen zijn om voornoemde reden bij schrijven van 22 maart 2000 onder meer verzocht informatie
hieromtrent te verschaffen.
De president heeft kennis genomen van de door partijen ingezonden informatie en ingenomen standpunten daaromtrent ter zitting.
In de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening van 3 februari 2000 staat vermeld dat verzoeker na aankomst op het vliegveld in Colombo is beroofd van zijn bezittingen en is mishandeld door de autoriteiten en vast werd
gehouden op het vliegveld. Bij schrijven van 27 maart 2000 heeft de gemachtigde van verzoeker een brief van een advocaat uit Colombo, de heer B, van 23 maart 2000 overgelegd waarin de situatie van verzoeker is weergegeven. De inhoud
van de brief - voorzover hier relevant - luidt als volgt:
"The applicant concerned is an innocent individual. He has no connection whatsoever with any militant or involved himself in any such activity.
He fled Sri Lanka in 1994, fearing arrest and torture under the Prevention of Terrorism Act and the Emergency Regulation, the Tamil Youths arrested under these laws are liable to be detained without bail till the conclusion of the
case, at times the detainees are killed under detention. On arrival on an instant passport made by Netherland authorities in Sri Lanka, the airport officials robbed him of his belongings and cash worth fl. 1000,-, amounting to Rs.
30,000/=. He was assaulted and I have seen injuries to head and he still complaining of badily pain and loss of sleep. He was warned not to report this incident to any authorities. Due to fear and further detention he did so. The
airport officials I understand fixed him with a terrorist label to rob his belongings under the guise. The situation in Sri Lanka is not conductive for any Tamil youths to be, free to move. The said A is confined to a room in a
lodge"
In de brief van de gemachtigde van 27 maart 2000 is tevens naar voren gebracht dat verzoeker telefonisch contact heeft gehad met mevrouw van Bussel van de solidariteitsgroep Stichting "Vluchteling als naaste" die hem hier in
Nederland heeft begeleid. Uit dit telefoongesprek heeft mevrouw van Bussel begrepen dat een jongere broer van verzoeker inmiddels ook is gearresteerd en de eigenaar van de lodge waar verzoeker thans verblijft dagelijks het verblijf
van verzoeker aan de autoriteiten moet bevestigen en dat verzoeker in afwachting is van een rechtszitting.
Tevens is bij schrijven van 30 maart 2000 een medische verklaring van een arts overgelegd, eveneens van 30 maart 2000, waarin is neergelegd dat verzoeker op 17 februari 2000 in de kliniek is geweest met zijn hoofdverwondingen. De
arts beschrijft dat tijdens het onderzoek verzoeker bij bewustzijn was maar niet aanspreekbaar en na de behandeling van zijn uitwendige verwondingen "emotionally disturbed" raakte en nu "depressive symptoms" vertoont. Uit de brief
begrijpt de president dat verzoekers gemoedstoestand (ook) in relatie staat met zijn verwijdering uit Nederland.
Ter zitting is namens verzoekers gemachtigde benadrukt dat verzoeker zich in Colombo niet op straat waagt. Ter adstructie hiervan is aangevoerd dat de arts die verzoeker heeft onderzocht naar de lodge komt en dat verzoeker zich niet
naar de Nederlandse ambassade kan begeven nu tussen de lodge en de ambassade zich vijf check-points van de autoriteiten bevinden.
De president is van oordeel dat de geschetste situatie waarin verzoeker zich thans in Colombo bevindt niet noopt tot het treffen van de gevraagde voorziening. De uit Colombo afkomstige informatie met betrekking tot de behandeling
die verzoeker bij aankomst op het vliegveld van Colombo heeft ondergaan van de "Airport officials" en de plaats waar hij nu verblijft in afwachting van een rechtszitting nopen naar het oordeel van de president niet tot het oordeel
dat van verzoeker niet gevergd kan worden om de afloop van zijn bezwaarprocedure in Colombo af te wachten. De president neemt daarbij in aanmerking dat uit niets blijkt dat verzoeker onder de Immigrants and Emigrants Act of de
Prevention of Terrorism Act bedreigd wordt met strafrechtelijke vervolging dan wel langdurige detentie. Voorts acht de president aannemelijk dat verzoeker zich thans niet in detentie bevindt danwel dat hij geen enkele
bewegingsvrijheid heeft.
Ten overvloede overweegt de president dat mocht de bezwaarprocedure voor verzoeker alsnog gunstig aflopen, verzoekers situatie niet dusdanig is dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat zich naar de Nederlandse ambassade te begeven
om aldaar te verzoeken om een machtiging tot voorlopig verblijf.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de president niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gedaan door mr. A. Stehouwer, als president, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Autar, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2000.
mr. A.A. Autar is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Afschriften verzonden: 20 april 2000
KG