ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8053
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling en rechtmatigheid van bewaring
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1970 en van Joegoslavische nationaliteit, die in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg verblijft. De vreemdeling heeft op 12 juli 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, waarna hij op dezelfde dag in bewaring is gesteld. Op 4 augustus 2000 is zijn aanvraag afgewezen en is hij opnieuw in bewaring gesteld, terwijl zijn uitzetting is gelast. Tegen deze afwijzing heeft de vreemdeling beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de kennisgeving van de voortduren van de vrijheidsontneming niet onverwijld is gegeven, maar dat dit de belangen van de vreemdeling niet heeft geschaad. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdeling geen geldige verblijfstitel of identiteitspapieren heeft en er een ernstig vermoeden bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank overweegt verder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde, gezien de verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de bewaring en de uitzetting. De uitspraak is gedaan op 16 augustus 2000 door mr. N.W.A. Stegeman-Kragting, in aanwezigheid van griffier W.G.M. de Boer.