ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8057
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van asielaanvragen van staatloze Palestijnen en de beoordeling van klemmende redenen van humanitaire aard
In deze zaak hebben eisers, A, B en hun drie meerderjarige kinderen, als staatloze Palestijnen uit Libanon, een verzoek ingediend om een vergunning tot verblijf in Nederland op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. Eisers verblijven sinds 1 oktober 1991 in Nederland en hebben eerder asiel aangevraagd, maar hun verzoeken zijn in 1992 afgewezen. Na een herzieningsverzoek en een beroep bij de Raad van State, dat in 1996 werd verworpen, hebben eisers opnieuw een vergunning tot verblijf aangevraagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 augustus 1999, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en de heer Y. Habbab, hoofd van de Palestijnse Delegatie te 's-Gravenhage.
De rechtbank moest beoordelen of de besluiten van 20 juli 1998, waarbij de aanvragen van eisers om een vergunning tot verblijf ongegrond zijn verklaard, in rechte stand konden houden. De rechtbank overweegt dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet terug kunnen keren naar Libanon. Hoewel eisers sinds 1991 in Nederland verblijven en zich hier hebben ingeburgerd, heeft de rechtbank vastgesteld dat zij in Libanon een sociaal netwerk hebben en dat er geen bewijs is dat de Libanese autoriteiten hen niet zouden toelaten. De rechtbank wijst erop dat eisers geen pogingen hebben ondernomen om de Libanese autoriteiten te benaderen voor geldige reisdocumenten.
De rechtbank concludeert dat eisers geen aanspraak kunnen maken op verblijf in Nederland op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.H.N. Kruijer, in aanwezigheid van griffier A.A. Autar, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 1999.