2. De president gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker heeft van 13 mei 1970 tot 22 september 1975 met zijn ouders in Nederland gewoond. Het gezin is in 1975 naar Suriname teruggekeerd vanwege de gezondheidssituatie van verzoekers moeder. In 1984 heeft verzoekers - inmiddels
weer hier te lande verblijvende - moeder verzocht om afgifte van een visum voor familiebezoek ten behoeve van verzoeker. Dit verzoek is niet ingewilligd.
Verzoeker verblijft sinds 20 januari 1993 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland. Hij is op 12 oktober 1993 hier te lande gehuwd met de Nederlandse C en is op 22 december 1993 op grond van dit huwelijk in het bezit gesteld
van een vergunning tot verblijf voor de duur van een jaar. De geldigheidsduur van deze vergunning tot verblijf is eenmaal voor de duur van een jaar verlengd. Op 9 november 1995 heeft verzoeker bij de vreemdelingendienst gemeld dat
het huwelijk feitelijk verbroken was per oktober 1995 en een aanvraag om voortgezet verblijf na verbreking huwelijk ingediend. Deze aanvraag is niet ingewilligd. In het besluit ter zake is vastgesteld dat het huwelijk op 14 augustus
1994 reeds feitelijk verbroken moest worden geacht. Het bezwaar tegen dit besluit heeft niet tot verblijfsaanvaarding geleid. Op 10 maart 1997 is verzoekers huwelijk met C door echtscheiding ontbonden.
Verzoeker is op 9 oktober 1997 hier te lande gehuwd met de Nederlandse D.
Met ingang van dezelfde datum is verzoeker voor duur van een jaar in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf op grond van dit huwelijk. Met de onderhavige aanvraag beoogt verzoeker verlenging van de geldigheidsduur van
deze vergunning tot verblijf.
Verzoeker en D hebben samen twee kinderen. Dochter E is op [...] 1996 geboren te Wenen, Oostenrijk. Hun zoon is thans ongeveer acht maanden oud.
D heeft vier zoons uit een eerdere relatie. F, G, H
en I zijn geboren op respectievelijk [...] 1985,
[...] 1987, [...] 1989 en [...] 1991.
Verzoeker heeft nog een dochter uit een eerdere relatie. J is op [...] 1990 geboren in Miami, Verenigde Staten van Amerika. Zij heeft de Amerikaanse nationaliteit. J en haar moeder verblijven in Nederland.
Verzoeker is bij (op 29 september 1998 onherroepelijk geworden) vonnis van de meervoudige strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren onvoorwaardelijk ter zake van
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen (artikel 317, eerste lid jo artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht; pleegdatum 5 april 1998).
Verzoeker is van 8 april 1998 tot 7 april 2000 gedetineerd geweest in Penitentiaire Inrichting Zoetermeer en Penitentiaire Inrichting "Zuijderbosch" te Heerhugowaard. Op 11 februari 1999 is aan verzoeker, in
de penitentiaire inrichting, medegedeeld dat verweerder het voornemen had hem ongewenst te verklaren en is verzoeker op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Van
dit gehoor is op ambtseed proces-verbaal opgemaakt op 12 februari 1999. Bij brief van 3 maart 1999 heeft het Buro voor Rechtshulp te Delft namens verzoeker gemotiveerd aangevoerd dat ongewenstverklaring in zijn geval niet mogelijk
is. Op 20 april 1999 heeft de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie (IND) een voorstel ingediend om verzoeker ongewenst te verklaren. Verzoeker is in
de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover te geven. Bij brief van 4 mei 1999 heeft verzoeker daar gebruik van gemaakt.