ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8061
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A. Wolfsen
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 augustus 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatigheid van de bewaring van eiser, een vreemdeling van (gestelde) Libische nationaliteit. Eiser was op 11 juli 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet (Vw) en had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie tot bewaring. Eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.S.J. Nuijten, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Tijdens de zitting op 25 juli 2000 heeft eiser aangevoerd dat zijn staandehouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal van de controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) niet voldoende onderbouwing bood voor de aanhouding. Eiser betoogde dat er geen redelijke grond was om aan te nemen dat de Wav werd overtreden en dat de controle niet correct was uitgevoerd. Verweerder erkende dat het proces-verbaal mager was, maar stelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was.
De rechtbank oordeelde dat de bewaring op 11 juli 2000 ten onrechte was opgelegd, omdat de last tot uitzetting pas op 14 juli 2000 was gegeven. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser hierdoor niet in zijn belangen was geschaad, aangezien de last tot uitzetting alsnog was verstrekt. De rechtbank stelde vast dat eiser geen geldige verblijfsvergunning had en dat zijn identiteit en nationaliteit niet vaststonden. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.