ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8266
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.H. Schotman
- H.C. Greeuw
- M.C.C. van der Schepop
- Rechtspraak.nl
Heropening van het onderzoek naar de zelfstandigheid van vennoten binnen een vennootschap
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een heropening van het onderzoek naar de zelfstandigheid van vennoten binnen een vennootschap. De rechtbank heeft op 4 augustus 2000 besloten het onderzoek te heropenen na een eerdere uitspraak van 3 april 1998, waarin werd vastgesteld dat er onvoldoende inzicht was in de organisatie en bedrijfsvoering van de vennootschap. De president van de rechtbank had in die uitspraak benadrukt dat een gedegen feitenonderzoek noodzakelijk was om de zelfstandigheid van de vennoten vast te stellen. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, had in de bezwaarfase geprobeerd om meer duidelijkheid te krijgen over de rol van de vennoten, maar eisers waren niet verschenen op de hoorzitting die was georganiseerd. Dit leidde tot de conclusie dat de verweerder niet voldoende had gedaan om de eisers te informeren over het belang van hun aanwezigheid.
De rechtbank oordeelde dat de communicatie over de hoorzitting niet adequaat was geweest en dat de verweerder de eisers de kans had moeten geven om in persoon te verschijnen. De rechtbank benadrukte dat het niet verschijnen van de eisers niet automatisch betekent dat zij niet voldaan hebben aan hun informatieplicht. De rechtbank heeft besloten dat de verweerder binnen tien weken een nieuwe hoorzitting moet organiseren, waarbij een representatief deel van de vennoten moet worden uitgenodigd. De rechtbank zal de regie van het onderzoek aan zich houden en zal vragen formuleren die tijdens de hoorzitting beantwoord moeten worden. De rechtbank heeft ook een tijdschema vastgesteld voor het indienen van het verslag van de hoorzitting en de reacties van partijen.
Deze beslissing is genomen in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, waarbij de rechtbank de noodzaak van een zorgvuldige procedure en het verzamelen van relevante feiten benadrukt. De rechtbank heeft de partijen geconfronteerd met de mogelijkheid dat zij tot deze bevindingen zouden komen en heeft hen de kans gegeven om hun voorkeur voor een tussenbeslissing te uiten.