ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/5716
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling met dubbele nationaliteit en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige bewaring van verzoeker, A, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit. Verzoeker werd op 4 april 2000 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel onrechtmatig was, aangezien verzoeker op dat moment de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet bevoegd was om verzoeker in bewaring te stellen, omdat hij niet op de hoogte was van de Nederlandse nationaliteit van verzoeker. Dit gebrek aan informatie was niet te wijten aan verzoeker, die door zijn psychische toestand niet in staat was om zijn identiteit en nationaliteit te communiceren.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de bewaring van verzoeker van meet af aan onrechtmatig was en dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op f 9.900,- voor de periode dat verzoeker onterecht in bewaring was gehouden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de schending van de rechten van verzoeker en het gedrag van verzoeker, dat niet als een grond voor matiging van de schadevergoeding kon worden aangemerkt.

De uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000. De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vertegenwoordigd door mr. B.J.P. Ficq en mr. H.H.R. Bruggeman. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/5716 VRWET D
Inzake: A, geboren op [...] 1975, van zowel
Nederlandse als van Turkse nationaliteit, (alias B, geboren [...] 1975) thans verblijvende in BAVO, centrum voor psychiatrie te Capelle aan de IJssel, hierna te noemen: verzoeker,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder.
Zitting: 26 juni 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B.J.P. Ficq, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H.H.R. Bruggeman.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor het ontstaan en loop van het geding wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Haarlem, van 17 mei 2000, met nummer AWB 00/4078 VRWET H. Bij die uitspraak is het beroep, gericht tegen de maatregel
van bewaring opgelegd bij bevel van 4 april 2000, ongegrond verklaard.
Op 7 juni 2000 is de bewaring ex artikel 26 Vw opgeheven.
Redengevend daartoe was dat de ware identiteit en nationaliteit van verzoeker was vastgesteld. Verzoeker bleek te zijn A, een tot Nederlander genaturaliseerde Turk.
Bij beroepschrift van 15 juni 2000, diezelfde dag ter griffie van deze rechtbank ontvangen, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en tevens een verzoek om schadevergoeding ingediend.
2. Overwegingen
2.1 Namens verzoeker is het navolgende aangevoerd. De oplegging van de bewaring is van aanvang af onrechtmatig geweest. Omdat verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit zijn de bepalingen van artikel 26 Vw nimmer op hem van
toepassing geweest. Het ten onrechte opleggen en voortduren van de maatregel dient geheel voor rekening en risico van verweerder te komen. Uit de thans bekende gegevens blijkt dat verzoeker lijdt aan een ernstige psychische stoornis
waardoor hij niet in staat is geweest een verklaring met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit af te leggen. Verzoeker dient mitsdien over de periode van 4 april 2000 tot en met 7 juni 2000 schadevergoeding te krijgen. Dat
bij voornoemde uitspraak van 17 mei 2000 de rechtbank het beroep, gericht tegen de maatregel van bewaring, ongegrond heeft verklaard vormt in het onderhavige geval geen rechtvaardiging om eerst vanaf datum uitspraak
schadevergoeding toe te kennen.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen en voortduren van de maatregel van bewaring voor risico van verzoeker dient te komen. Het is niet aan verweerder te wijten dat de ware identiteit en nationaliteit
van verzoeker niet eerder bekend is geworden. Verzoeker heeft op geen enkele wijze medewerking aan het onderzoek naar zijn (juiste) identiteit en nationaliteit verleend.
Op grond van de door verzoeker ten tijde van zijn eerste strafrechtelijke aanhouding opgegeven personalia en nationaliteit kon verweerder ervan uitgaan dat hij een vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwet was. Hierbij dient in
aanmerking genomen te worden dat verweerder niet over informatie beschikte waaruit het tegendeel bleek.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het navolgende gebleken.
Op 16 maart 2000 hebben familieleden van verzoeker hem via een televisieprogramma als vermist opgegeven.
Op 29 maart 2000 om 11:45 uur is hij aangehouden wegens het plegen van een strafbaar feit. Tijdens zijn voorgeleiding weigerde hij zijn persoonsgegevens op te geven. Na aandringen gaf hij op te zijn genaamd "JFK" (de afkorting van
John F. Kennedy). Onder deze naam werd hij in het geautomatiseerde arrestantenbestand ingevoerd.
Tijdens het verhoor maakte verzoeker een verwarde en afwezige indruk. De RIAGG is hiervan in kennis gesteld.
Diezelfde dag om 16:34 uur is verzoeker opnieuw gehoord ter zake het door hem gepleegde misdrijf alsmede ter zake van de door hem opgegeven personalia. Verzoeker gaf op te zijn B,
geboren in 1975 te Istanbul (Turkije). Hij deelde mee dat hij niet zeker was van zijn personalia daar hij zich deze niet goed kon herinneren. Nadat had nogmaals had bevestigd dat dit zijn personalia waren zijn de personalia in het
geautomatiseerde arrestantenbestand als voornoemd veranderd. Daar in het bestand een volledige geboortedatum ingevoerd dient te worden werd hij ingevoerd onder de geboortedatum [...] 1975. Na het verhoor is verzoeker in vrijheid
gesteld.
Op 2 april 2000 om 18:14 uur is verzoeker wederom aangehouden wegens het plegen van een strafbaar feit. Verzoeker gaf bij zijn voorgeleiding opnieuw op te zijn "JFK". Tijdens het daaropvolgende verhoor heeft verzoeker niets
verklaard. Een onderzoek in het bedrijfsprocessensysteem van de Regiopolitie Haaglanden wees uit dat met de aangehouden verdachte wordt bedoeld B,
geboren te Istanbul (Turkije) op [...] 1975, zonder vaste woon- of verblijfplaats. Verzoeker beschikte niet over reis- of identiteitsdocumenten en zijn naam bleek niet in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) voor te komen.
Op 3 april 2000 om 12:30 uur is verzoeker in de Nederlandse taal gehoord ter zake van het hem gepleegde misdrijf. Tijdens dit verhoor heeft de verdachte in het geheel niet gesproken. Wel maakte hij voortdurend gebaren met zijn hoofd
en handen. Op de vraag of hij wilde meewerken aan dit verhoor bewoog hij met zijn hoofd horizontaal heen en weer. Wel schreef verzoeker op papier "JFK".
Hij heeft zijn verklaring niet ondertekend. Na afloop van het verhoor is verzoeker heengezonden, overgedragen aan de vreemdelingendienst en opgehouden voor verhoor ingevolge artikel 19, tweede lid, Vw. Diezelfde dag om 19:50 heeft
het voornoemde gehoor plaatsgevonden. Tijdens dit gehoor heeft verzoeker in het geheel niet gesproken. Op de vraag of hij verbalisant begreep maakte hij gebaren dat hij wilde schrijven. Op de vraag welke taal hij sprak schreef hij
op "Nederlands". Tevens schreef hij "ik wil roken". Vervolgens heeft hij elke medewerking geweigerd. Bij bevel van 3 april 2000 is de termijn voor ophouding voor ten hoogste 48 uren verlengd.
Op 4 april 2000 om 11:30 uur is verzoeker wederom in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. Hij verleende hieraan geen enkele medewerking. Diezelfde dag om 12:05 is verzoeker ingevolge artikel 82, tweede lid, Vw
gehoord. Ook tijdens dit verhoor wenste verzoeker niets te verklaren. Op de vragen maakte hij een afwijzend gebaar met zijn handen en schudde hij met zijn hoofd. Verzoeker is vervolgens om 12:15 uur in bewaring gesteld.
Op 6 april 2000 is verzoeker opnieuw gehoord. Verzoeker heeft tijdens dit gehoor op de vraag waar hij is geboren op papier geschreven: "Ik ben C. Ik ben C Karadeniz". Op de vraag wat zijn adres in Karadeniz is, schreef hij: "ik weet
niet, mijn vriend".
Op 7 april 2000 is hij nogmaals gehoord. Verzoeker weigerde iets te verklaren of op te schrijven.
Op 10 april 2000 is verzoeker geplaatst in het huis van bewaring Ter Apel, te Ter Apel.
Naar aanleiding van zijn opgegeven personalia en nationaliteit is verzoeker op 19 april 2000 bij de Turkse autoriteiten gepresenteerd.
Op 20 april 2000 hebben de Turkse autoriteiten de afgifte van een laissez-passer geweigerd, aangezien verzoeker in het geheel niet meewerkte aan zijn presentatie.
Op 12 mei 2000 heeft de openbare behandeling van het beroep, gericht tegen de maatregel van bewaring, plaatsgevonden. Ter zitting is de gemachtigde van verzoeker mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam, desgevraagd in de gelegenheid
gesteld om tot uiterlijk 15 mei 2000 nadere gegevens omtrent (de identiteit) van verzoeker in het geding te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 17 mei 2000 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft daartoe, voorzover relevant en kort samengevat, het navolgende overwogen. Verzoeker heeft geen enkele medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn (juiste) identiteit en nationaliteit. Voor de rechtbank staat
vooralsnog niet vast dat verzoeker, wiens gedrag aanleiding heeft gegeven hem te plaatsen onder een extra beveiligd regime, daartoe niet in staat zou zijn.
Bij deze stand van zaken kan verweerder niet worden verweten dat hij niet voldoende voortvarend handelt bij het verrichten van het onderzoek naar de identiteit van verzoeker en komt het voortduren van de maatregel vooralsnog voor
rekening en risico van verzoeker.
Op 15 mei 2000 is verzoeker, nadat hij twee keer had getracht zijn cel in de brand te steken, voor eigen en andermans veiligheid overgeplaatst naar het huis van bewaring De Schie, te Rotterdam.
Daar werd hij door medegedetineerden, die wisten dat zijn familie hem zocht, herkend als de persoon A.
Op 31 mei 2000 is de vreemdelingendienst hiervan op de hoogte gesteld. Vervolgens is een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit en nationaliteit van verzoeker. Uit dat onderzoek kon worden vastgesteld dat verzoeker in
werkelijkheid genaamd was A, geboren [...] 1975, van Turkse en Nederlandse
nationaliteit. Verzoeker bleek zodanig in de war te zijn dat hij zich dat niet meer kon herinneren.
Op 5 juni 2000 om 16:00 uur is verzoeker in het huis van bewaring de Schie onderzocht door de arts M. Rolink, psychiater i.o. bij het RIAGG RNW. Er bleken sterke aanwijzingen te zijn voor een psychotisch toestandsbeeld met bizar
gedrag en mutisme (het niet kunnen spreken). Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de burgemeester van Rotterdam bij beschikking van 5 juni 2000 gelast verzoeker in bewaring te stellen op grond van artikel 20, eerste lid van de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Verzoeker is daarop ter verpleging opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis Huize Padua te Boekel.
Op 7 juni 2000 is de vreemdelingrechtelijke bewaring opgeheven.
Tevens is die dag de voortzetting van de bewaring op grond van de Wet Bopz gelast en verzoeker overgeplaatst naar BAVO, centrum voor psychiatrie te Capelle aan de IJssel.
Op 13 juni 2000 heeft de Rechtbank te Rotterdam een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op grond van de Wet Bopz verleend.
2.4 Ter beoordeling is of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om verzoeker ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen. Daarvoor dient de rechtbank in de eerste plaats vast te stellen of de bewaring van verzoeker
onrechtmatig is geweest.
2.5 Op grond van artikel 26, eerste lid, Vw kunnen in bewaring worden gesteld: vreemdelingen. Op grond van artikel 1 Vw is een vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke
bepaling als een Nederlander wordt behandeld. Verzoeker had op het moment dat de bewaring aanving de Nederlandse nationaliteit. Verweerder was derhalve niet bevoegd verzoeker op grond van artikel 26 Vw in bewaring te stellen. Dat
verweerder niet op de hoogte was van de Nederlandse nationaliteit van verzoeker, omdat verzoeker daarover geen informatie heeft verstrekt schept geen bevoegdheid voor verweerder. Voorts is de rechtbank geen wettelijke bepaling
bekend die een Nederlander verplicht verweerder informatie te verstrekken over zijn Nederlandse nationaliteit wanneer hij door verweerder op grond van artikel 26 Vw in bewaring wordt gesteld. Omdat verweerder niet bevoegd was
verzoeker op grond van artikel 26 Vw in bewaring te stellen, heeft de bewaring dan ook van meet af aan onrechtmatig plaatsgevonden.
2.6 Aan de orde is een tweede beroep tegen het voortduren van de
bewaring. De toetsing van het opleggen van de bewaring en het voortduren daarvan tot aan de datum van de eerste uitspraak van deze rechtbank op 17 mei 2000 is in beginsel niet meer aan de orde, omdat de rechtbank daarover reeds een
oordeel heeft gegeven. De rechtbank ziet echter aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.
Redengevend daarvoor is dat het bekend worden van de Nederlandse nationaliteit van verzoeker een nieuw feit oplevert dat tot een andere uitspraak van de rechtbank op het eerste beroep zou hebben geleid, indien het toen bekend was
geweest. Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding neemt de rechtbank dan ook in aanmerking dat de bewaring van verzoeker van het begin af aan onrechtmatig is geweest.
2.7 Het beroep tegen het bevel van bewaring van 4 april 2000 is derhalve gegrond.
2.8 Nu de bewaring onrechtmatig is geweest bestaat in beginsel aanleiding verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. Onderzocht dient te worden of er aanleiding bestaat het bedrag van de toe te kennen vergoeding te matigen. In
dat kader dient acht te worden geslagen op de aard van de jegens verzoeker geschonden norm en de ernst van de schending. Daarnaast dient in aanmerking te worden genomen het gedrag van verzoeker: in welke mate heeft zijn gedrag een
reden gevormd voor het opleggen van de bewaring.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.9 De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet bevoegd was verzoeker op grond van artikel 26 Vw in bewaring te stellen. Gelet op de aard van de geschonden norm zal voor matiging van de schadevergoeding slechts in
uitzonderlijke omstandigheden aanleiding bestaan. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich hier niet voor.
2.10 De rechtbank heeft allereerst op basis van de stukken niet vast kunnen stellen dat verzoeker tegenover verweerder heeft aangegeven dat hij de Turkse nationaliteit heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt ook dat de
vreemdelingendienst tot en met de verlenging van de vreemdelingrechtelijke ophouding als nationaliteit van verzoeker vermeld: onbekend. In de daarop volgende last tot uitzetting en het bevel tot bewaring wordt ineens vermeld dat
verzoeker (uitsluitend) de Turkse nationaliteit heeft. Het is de rechtbank niet duidelijk
geworden op welke informatie deze vaststelling is gebaseerd.
Verzoeker heeft in de loop van de tijd namelijk uitsluitend enkele namen, zijn geboortedatum en als geboorteplaats
Istanboel (Turkije) genoemd. Het noemen van Istanboel als geboorteplaats staat niet gelijk met aangeven van de Turkse nationaliteit. Er zijn immers vele Nederlanders met een
geboorteplaats in Turkije.
Bij de inbewaringstelling van verzoeker had verweerder dan ook rekening te houden met het achteraf ongefundeerd blijken van het standpunt van verweerder met betrekking tot de verblijfsrechtelijke positie van verzoeker. Immers op het
moment van inbewaringstelling beschikte verweerder over niet meer dan de naam en geboorteplaats van verzoeker als onderbouwing voor het standpunt dat verzoeker een vreemdeling was als bedoeld in artikel 1 Vw. Bovendien is de kans
niet verwaarloosbaar klein dat iemand die opgeeft in Turkije geboren te zijn, desondanks beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Dat verweerders standpunt over de verblijfsrechtelijke positie van verzoeker achteraf onjuist is
gebleken, kan dan ook niet voor rekening van verzoeker worden gebracht. Een grond voor matiging van de schadevergoeding is hierin dan ook niet gelegen.
2.11 Een grond voor matiging zou kunnen zijn het nalaten van een Nederlander die op grond van artikel 26 Vw in bewaring wordt gesteld, verweerder te informeren over zijn Nederlandse
nationaliteit. In het onderhavige geval is de rechtbank echter van oordeel dat dit verzoeker niet kan worden tegengeworpen.
Op basis van de overgelegde stukken - met name de geneeskundige verklaring van de arts Rolink die heeft geleid tot de bewaring van verzoeker op grond van de Wet Bopz - is voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat
verzoeker ten gevolge van overmacht - te weten zijn psychische toestand waardoor hij niet of nauwelijks kon spreken en kampte met geheugenverlies - heeft nagelaten verweerder op de hoogte te stellen van zijn Nederlandse
nationaliteit. Ook in het gedrag van verzoeker is derhalve geen grond voor matiging gelegen.
2.12 De rechtbank berekent het bedrag van de schadevergoeding als volgt. Verzoeker heeft van 4 april tot 10 april 2000 doorgebracht in een politiecel. Van 10 april tot 7 juni 2000 is verzoeker ondergebracht in een huis van bewaring.
Het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding bedraagt f 1.200,- voor zes dagen in een politiecel en achtenvijftig maal f 150,- is f 8.700,- voor de periode van 10 april tot 7 juni 2000. In totaal bedraagt de schadevergoeding
derhalve f 9.900,-.
2.13 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met
inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op f 1.420,-- (1 punt voor het
beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de
betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.1 wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
3.2 kent aan verzoeker ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een vergoeding toe van f 9.900,- (zegge: negenduizendnegenhonderd gulden), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2000, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meesters als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van f 9.900,- (zegge: negenduizendnegenhonderd gulden).
Aldus gedaan op 4 augustus 2000 door mr. W.J. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden op: 7 augustus 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en verzoeker binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.