ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8836

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4467
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaring van vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2000 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, A, die volgens zijn verklaring geboren is op [...] 1974 en van Sierra Leoonse nationaliteit is. De vreemdeling was in bewaring gesteld op 18 mei 2000 op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.J.G. de Haas, terwijl verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, werd vertegenwoordigd door mr. P van Zijl.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling sinds vier weken in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de maatregel tot bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft betoogd dat de aanwijzingen omtrent illegaal verblijf mogelijk onrechtmatig zijn verkregen en dat het bevel tot bewaring onvoldoende gronden bevat. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het proces-verbaal van bevindingen voldoende duidelijkheid biedt en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de aanwijzingen onrechtmatig zijn verkregen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdeling niet over een geldige titel tot verblijf of identiteitspapieren beschikte. Bovendien heeft de vreemdeling tegenstrijdige informatie gegeven over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank heeft de bewaringsgronden ambtshalve aangevuld met de grond van ernstig vermoeden van onttrekking aan uitzetting.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de toepassing van de bewaring niet in strijd is met de Vw en dat de belangen van de betrokken partijen in redelijkheid zijn afgewogen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H.J. Visser, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/4467 V3
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 34a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1974 en van Sierra Leoonse nationaliteit, thans verblijvende in het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling
en
de Staatssecretaris van Justitie, hierna te noemen: verweerder.
Zitting: 27 juni 2000.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde,
mr. L.J.G. de Haas, advocaat te Tilburg.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P van Zijl.
Als tolk in de Engelse taal was aanwezig de heer M. Koeman.
I. PROCESVERLOOP
Bij bevel tot bewaring van 18 mei 2000 is de vreemdeling op grond van
artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) in bewaring gesteld, terwijl op diezelfde datum zijn uitzetting is gelast.
Bij kennisgeving ex artikel 86 vreemdelingenbesluit van 14 juni 2000, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling sedert vier weken in bewaring verblijft zonder beroep te
hebben ingesteld tegen de maatregel tot bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een eerste beroep als bedoeld in artikel 34a, tweede lid van de Vw.
II. OVERWEGINGEN
Namens de vreemdeling is betoogd dat de concrete aanwijzingen omtrent illegaal verblijf mogelijk op onrechtmatige wijze zijn verkregen.
Volgens de gemachtigde van de vreemdeling biedt het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen en de
vreemdelingenbewaring van 13 juni 2000 onvoldoende helderheid op dit punt. Tevens is aangevoerd dat het bevel tot bewaring onvoldoende gronden bevat, nu daaruit niet blijkt dat er vrees voor onttrekking aan de uitzetting aanwezig
is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen en de vreemdelingenbewaring van 13 juni 2000 hebben de verbalisanten, beiden werkzaam in de regio Midden en West Brabant en
tewerkgesteld bij team vreemdelingenzaken Tilburg, op 18 mei 2000 een bezoek gebracht aan uitzendbureau B te Goirle in het kader van voorlichting omtrent het gebruik van valse en vervalste documenten.
Tijdens dat bezoek werd in de administratie van het uitzendbureau een kopie van een valse of vervalste verblijfsvergunning aangetroffen op naam van C. Uit informatie van het uitzendbureau bleek dat de betrokken persoon op dat moment
aan het werk zou moeten zijn bij een bedrijf te Goirle. Vervolgens hebben de verbalisanten de vreemdeling aldaar staandegehouden. De vreemdeling gaf in eerste instantie aan te zijn C. Aangezien de vreemdeling zijn identiteit,
nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie niet kon aantonen is hij op grond van artikel 19 lid 2 van de Vw vervolgens opgehouden.
Genoemde voorlichting bij het uitzendbureau is verricht in het kader van de uitoefening van de politietaken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarbij aangetroffen valse of vervalste document van de vreemdeling worden
aangemerkt als een concrete aanwijzing omtrent illegaal verblijf als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Vw. De rechtbank is voorts van oordeel dat voormeld proces verbaal van bevindingen voldoende duidelijkheid biedt op dit
punt en dat er overigens geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat de aanwijzingen op onrechtmatige wijze zijn verkregen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling rechtvaardigen.
De vreemdeling beschikte immers ten tijde van de inbewaringstelling (en ook thans) niet over een geldige titel tot verblijf en evenmin over geldige identiteitspapieren. Voorts heeft de vreemdeling onjuiste, althans tegenstrijdige
informatie ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit gegeven. Zo heeft de vreemdeling in eerste instantie verklaard te zijn C, geboren op [...] 1978 en van
Nigeriaanse nationaliteit. Tijdens zijn verhoor tijdens de ophouding gaf de vreemdeling op te zijn A, geboren op [...] 1974, zijnde van Sierra Leoonse nationaliteit. Daarbij heeft de vreemdeling aangegeven reeds twee weken illegaal
in Nederland te verblijven, terwijl niet is komen vast te staan dat hij zich heeft gemeld bij enige instantie met vreemdelingentoezicht belast. Evenmin is vast komen te staan dat de vreemdeling hier te lande beschikt over een vaste
woon- of verblijfplaats. Bovendien heeft de vreemdeling verklaard in Nederland te willen blijven werken.
Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond om te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank constateert dat op het bevel tot bewaring abusievelijk niet is aangekruist het hokje voor de overweging "wegens ernstig vermoeden dat de vreemdeling zich aan verwijdering zal onttrekken". Gelet op het bepaald in artikel
8:69 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de rechtbank aanleiding de bewaringsgronden die aan het bevel tot bewaring ten grondslag liggen ambtshalve aan te vullen met de bewaringsgrond:
ernstig vermoeden van onttrekking aan uitzetting.
Voorts werkt verweerder naar het oordeel van de rechtbank met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder reeds op
18 mei 2000 bureau Dublin heeft verzocht een identiteitsonderzoek op te starten in Spanje, daar bij fouillering van de vreemdeling een Spaanse identiteitskaart en twee formulieren betreffende verlenging van een verblijfsvergunning
voor Spanje werden aangetroffen. Op 30 mei 2000 heeft verweerder bericht van bureau Dublin ontvangen, dat het niet mogelijk is de vreemdeling in Spanje te claimen. Op 7 juni 2000 heeft het Spaans consulaat meegedeeld dat de
vreemdeling niet verwijderd kan worden naar Spanje, omdat de vreemdeling zonder toestemming van de
Spaanse autoriteiten Spanje heeft verlaten. Op diezelfde datum is een aanvraag ter verkrijging van een laissez passer ingediend bij de Sierra Leoonse autoriteiten. De vreemdeling wordt op
11 juli 2000 gepresenteerd bij de autoriteiten van Sierra Leone. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende
voortvarend aan de uitzetting werkt.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken
belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond.
Aldus gewezen door mr. L.C. Michon, in tegenwoordigheid van A.H.J. Visser als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2000.
A.H.J. Visser is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschriften verzonden: 13 juli 2000
SS