ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8838
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling zonder geldige verblijfstitel en identiteitspapieren
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2000 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, A, van Algerijnse nationaliteit. De vreemdeling was op 18 mei 2000 in bewaring gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw), nadat zijn uitzetting was gelast. De vreemdeling was in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.J.E.M. van den Toorn, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P. van Zijl.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet beschikte over een geldige titel tot verblijf, geen geldige identiteitspapieren had en geen vaste woon- of verblijfplaats kon aantonen. Bovendien had hij onjuiste informatie over zijn identiteit verstrekt door gebruik te maken van een alias. De rechtbank concludeerde dat er een ernstig vermoeden bestond dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zou onttrekken, mede gezien zijn strafrechtelijke antecedenten, waaronder meerdere overtredingen van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling op een juiste grondslag berustte en dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet gebeurde. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de bewaring ongegrond en bevestigde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in het kader van de uitzetting van de vreemdeling.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.