ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9208

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/63991
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C.M. Hendriks-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering mvv-aanvraag op basis van niet-gelegaliseerde geboorteakte

In deze zaak gaat het om de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om verzoekers, van Indiase nationaliteit, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verstrekken. De weigering was gebaseerd op het niet overleggen van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag om afgifte van een mvv. De president van de rechtbank heeft geoordeeld dat de mvv-aanvraag geacht dient te zijn ingediend op het moment dat verzoeker aan het consulaat verscheen met het verzoek om afgifte van een mvv. De president heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ontbreken van de geboorteakte tot weigering van de mvv zou moeten leiden. In de belangenafweging heeft de president meer gewicht toegekend aan het spoedeisend belang van verzoekers dan aan het belang van verweerder. De president heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, zodat verzoekers door verweerder behandeld dienen te worden als ware zij in het bezit van een mvv.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/63991 S1813
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
1. A,
2. B, en
3. C,
ten tijde van de indiening van het verzoek allen verblijvende te India, hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout
en
de Minister van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Verzoekers bezitten de Indiase nationaliteit en zijn vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 17 respectievelijk 30 mei 2000 heeft de gemachtigde van verzoekers, verder te noemen referent, namens verzoekers verzocht om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als uiteindelijke doel het verrichten van
arbeid in loondienst bij DSQ Nederland BV.
Op 3 juli 2000 heeft de korpschef van de regio Noord-Brabant-Noord en op
6 juli 2000 heeft de korpschef van de Regiopolitie Utrecht een positief advies uitgebracht omtrent de afgifte van een mvv aan verzoekers. Daarbij is referent erop attent gemaakt dat alsnog kan worden afgezien van afgifte van een mvv
indien nadien nader bekend geworden feiten en omstandigheden dit in de weg staan.
Op grond van deze adviezen heeft verweerder de Nederlandse vertegenwoordiging in Mumbay (India) bericht dat er geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van de mvv's.
Tegen het - naar verzoekers stellen - niet tijdig nemen van een besluit is namens verzoekers op 21 juli 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij verzoekschrift van diezelfde datum hebben verzoekers de president verzocht een onverwijlde voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 11 augustus 2000 heeft de fungerend president van deze rechtbank (AWB 00/5640 S1813) het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen het - naar verzoekers stellen - niet tijdig nemen van een besluit is namens verzoekers op 25 september 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij verzoekschrift van 28 september 2000 hebben verzoekers de president wederom verzocht een onverwijlde voorziening te treffen, inhoudende het bestreden besluit te schorsen en verweerder te gelasten binnen 24 uur dan wel binnen een
nader door de president te bepalen korte termijn na de uitspraak de mvv te doen verlenen dan wel verzoekers te behandelen als ware zij in het bezit van de mvv teneinde daarmede binnen 24 uur danwel binnen een nader door de president
te bepalen korte termijn, Nederland te kunnen inreizen.
Bij faxbericht van 25 oktober 2000 is het verzoek van A ingetrokken.
Het verzoek van de overige verzoekers stond ter rolle van de zitting van
10 november 2000, waar verzoekers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, tevens referent. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Y. Kalden, ambtenaar ten departemente.
Ter zitting is het verzoek van C ingetrokken.
II. OVERWEGINGEN
Allereerst stelt de president vast dat enkel nog het verzoek om een voorlopige voorziening van B behandeling behoeft.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de
president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op een verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover de beslissing op het verzoek
meebrengt dat een oordeel wordt gegeven in de bodemprocedure, draagt het oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Ingevolge artikel 33d van de Vw worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of mvv's gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813
(Stcrt. 1814,4), voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande de toelating, gegeven op grond van de Vw.
Krachtens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Op 21 juli 2000 en 25 september 2000 is namens verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om afgifte van een mvv.
In de voormelde uitspraak van 11 augustus 2000 (AWB 00/5640 S1813) heeft de fungerend president van deze rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat verzoeker bij de consulaire vertegenwoordiging te India een aanvraag als bedoeld
in artikel 16a, eerste lid, van de Vw heeft gedaan en dat evenmin aannemelijk is geworden dat verzoeker daartoe door de Nederlandse vertegenwoordiging te India niet in staat zou zijn gesteld. Gezien het vorenstaande heeft de
president geoordeeld dat er geen beslistermijn is gaan lopen, zodat het bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om afgifte van een mvv, als prematuur moet worden aangemerkt.
Gelijk het standpunt dat is ingenomen in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening van 21 juli 2000, stelt verweerder zich ook thans primair op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen nu er in de
onderhavige procedure door verzoekers nog in het geheel geen aanvraag voor een mvv is gedaan bij de consulaire vertegenwoordiging te Mumbay, zodat er geen (fictief) bezwaar gemaakt kon worden tegen de weigering tot afgifte.
Gelijk in het kader van het vorige verzoek om een voorlopige voorziening is namens verzoeker hiertegen aangevoerd dat verzoeker door de consulaire vertegenwoordiging te Mumbay niet in de gelegenheid wordt gesteld om een
schriftelijke aanvraag om afgifte van een mvv in te dienen. Ter onderbouwing van deze stelling is namens verzoeker thans onder meer een schrijven van 18 augustus 2000 van verzoekers gemachtigde aan de consulaire vertegenwoordiging
te Mumbay, evenals een reactie daarop van de consulaire vertegenwoordiging van 21 augustus 2000, overgelegd.
Ten aanzien van de vragen of op grond van de thans beschikbare gegevens geoordeeld moet worden dat aannemelijk is te achten dat verzoeker door de Nederlandse vertegenwoordiging te India niet in staat wordt gesteld een aanvraag om
afgifte van een mvv in te dienen en of er sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, van de Vw, overweegt de president als volgt.
In het voormelde schrijven van 18 augustus 2000 heeft verzoekers gemachtigde, onder verwijzing naar de uitspraak van 11 augustus 2000, waarin is geoordeeld dat er geen sprake is van een aanvraag, de consulaire vertegenwoordiging
verzocht om een schriftelijke bevestiging van verzoekers mvv-aanvraag. Daarbij heeft verzoekers gemachtigde aangegeven dat verzoekers (oorspronkelijk vijf in getal) zich meerdere keren bij het consulaat hebben gemeld, doch niet
duidelijk is geworden op welke datum nu de mvv-aanvraag is ingediend. In het geval verzoekers niet in de gelegenheid zijn gesteld de aanvragen in te dienen, heeft verzoekers gemachtigde verzocht om de reden daarvan mede te delen en
verzocht om verzoekers alsnog die aanvragen te laten indienen.
In de reactie van 21 augustus 2000 van de consul te Mumbay op het schrijven van verzoekers gemachtigde heeft de consul aangegeven dat voor de vijf bedoelde personen (waaronder verzoeker) inmiddels van de IND autorisatie is ontvangen
om een mvv af te geven. De consulaire vertegenwoordiging dient evenwel de geboorteakten van alle Indiase staatsburgers die op een mvv naar Nederland willen reizen inhoudelijk te verifiëren alvorens tot afgifte van de mvv mag worden
overgegaan. Daarbij heeft de consul aangegeven dat voor twee van de vijf personen de verificatie inmiddels is afgerond en de mvv's derhalve aan deze personen kunnen worden verstrekt. Deze personen zullen, ten behoeve van de
administratie, nog wel een aanvraagformulier moeten indienen.
De president is van oordeel dat uit de bewoordingen van de brief van de consul van 21 augustus 2000, in samenhang bezien met het voormelde schrijven van verzoekers gemachtigde van 18 augustus 2000, opgemaakt kan worden dat het
beleid van de consulaire vertegenwoordiging te Mumbay is dat eerst nadat een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte is overgelegd de desbetreffende persoon in staat wordt gesteld om een (schriftelijke) aanvraag in te dienen.
De president acht daartoe allereerst van belang dat, hoewel daarnaar gevraagd door verzoekers gemachtigde, de consul niet heeft aangegeven of, en wanneer de aanvragen zijn ingediend. De president leidt daaruit af dat er geen
schriftelijke aanvragen zijn ingediend. Immers, indien wel sprake zou zijn van schriftelijk ingediende aanvragen, vermag de president niet in te zien waarom de consul niet desgevraagd gewoon heeft aangegeven wanneer deze aanvragen
zijn ingediend. Voorts acht de president van belang de opmerking van de consul dat de twee personen van wie de verificatie inmiddels is afgerond, ten behoeve van de administratie nog wel een aanvraagformulier zullen moeten indienen.
Deze opmerking, in samenhang bezien met het feit dat de consul niet heeft weersproken dat verzoekers meerdere keren aan het consulaat zijn verschenen en hij niet is ingegaan op het verzoek om verzoekers alsnog de aanvragen te laten
indienen, rechtvaardigt naar het oordeel van de president de conclusie dat verzoeker door de consulaire vertegenwoordiging eerst in staat zal worden gesteld een schriftelijke aanvraag in te dienen wanneer hij een gelegaliseerde en
geverifieerde geboorteakte heeft overgelegd, hetgeen overigens niet valt te rijmen met de informatie die is opgenomen op de overgelegde website van het consulaat. Daarop valt namelijk het volgende te lezen: "If the MVV is applied
for any other purpose than family reunion (work, study etc.) it is not required to submit a verified and legalised birth certificate with the MVV-application."
Desalniettemin is de president van oordeel dat sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, van de Vw. Daartoe merkt de president allereerst op dat naar haar oordeel het verschijnen van verzoeker op het
consulaat met het verzoek hem een mvv te verstrekken conform de autorisatie van de IND, die de consulaire vertegenwoordiging heeft ontvangen, dient te worden opgevat als een verzoek om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3,
derde lid van de Awb. Weliswaar is thans nog geen sprake van een schriftelijk verzoek in de zin van 4:1 van de Awb, doch gelet op de specifieke omstandigheden in dit geval dient daaraan naar het oordeel van de president voorbij te
worden gegaan. Daartoe acht de president allereerst van belang dat blijkens de omstandigheid dat de IND een autorisatie tot afgifte van een mvv aan de consulaire vertegenwoordiging heeft doen toekomen, reeds getoetst is aan de
voorwaarden voor verlening van een mvv. Voorts kan naar het oordeel van de president uit het voornoemde schrijven van de consul worden afgeleid dat, ondanks het feit dat er nog geen schriftelijke mvv aanvraag ligt, de consulaire
vertegenwoordiging het (mondeling gedane) verzoek om afgifte van een mvv wel in behandeling heeft. De omstandigheid dat in dit geval de consulaire vertegenwoordiging verzoeker eerst in staat stelt een schriftelijke aanvraag in te
dienen nadat een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte is overgelegd door verzoeker, dient, mede gelet op de bewoordingen dienaangaande in het schrijven van de consul, naar het oordeel van de president enkel te worden opgevat
als een administratieve handeling, waarmee achteraf en met terugwerkende kracht aan het vereiste dat de aanvraag schriftelijk moet zijn ingediend, wordt voldaan. Naar het oordeel van de president kan dan ook niet worden gezegd dat
eerst met deze administratieve handeling de onderhavige mvv-procedure een aanvang heeft genomen, maar dient de mvv-aanvraag geacht te zijn ingediend op het moment dat verzoeker aan het consulaat verscheen met het verzoek om afgifte
van een mvv.
De vraag die de president vervolgens voorligt is of het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om afgifte van een mvv, als prematuur dient te worden aangemerkt.
Dienaangaande merkt de president allereerst op dat uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting valt te herleiden op welke datum exact de mvv-aanvraag is ingediend. Wel is de president van oordeel dat uit het schrijven
van verzoekers gemachtigde aan verweerder van 18 juli 2000 kan worden afgeleid dat verzoeker op of vóór 18 juli 2000 bij het consulaat is verschenen met het verzoek tot afgifte van een mvv, zodat de beslistermijn in de zin van
artikel 4:13 van de Awb in ieder geval geacht moeten worden te zijn aangevangen op 18 juli 2000. Hierbij merkt de president op dat verweerder niet heeft weersproken dat verzoeker zich destijds heeft gemeld bij het consulaat.
De president stelt vervolgens vast dat in het kader van een mvv-aanvraag geen sprake is van een bij wettelijk voorschrift bepaalde beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient in een dergelijk geval de
beschikking binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag te worden gegeven. Ingevolge het bepaalde in hoofdstuk A4/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) worden aanvragen om een mvv binnen de in de Awb als redelijk
genoemde termijn van drie maanden afgedaan. De president merkt hierbij op dat onder bepaalde omstandigheden de redelijke termijn na een aanzienlijk kortere periode kan worden geacht te zijn verstreken. Naar het oordeel van de
president is in het onderhavige geval sprake van omstandigheden die een aanzienlijk kortere redelijke termijn rechtvaardigen. Daarbij wijst de president op de omstandigheid dat op het moment van de mvv-aanvraag bij het consulaat
blijkens de autorisatie van de IND reeds was getoetst aan de voorwaarden voor verlening van een mvv. De mvv is vervolgens enkel niet afgegeven omdat verzoeker geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte heeft overgelegd. Naar
het oordeel van de president kan dan ook in redelijkheid geconcludeerd worden dat op het moment van de aanvraag bij het consulaat in beginsel voldoende informatie voorhanden was om direct een (schriftelijk) besluit te nemen op de
mvv-aanvraag. De beslissing is echter achterwege gelaten om verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte te overleggen. Met het verzoek van verzoekers gemachtigde bij schrijven van
18 juli 2000 aan verweerder om binnen 24 uur over te gaan tot afgifte van de mvv en de mededeling om zo nodig op basis van een fictieve weigering een bezwaarschrift in te dienen, heeft verzoeker er vervolgens naar het oordeel van de
president blijk van gegeven op korte termijn een beslissing op de mvv-aanvraag te verlangen, hetgeen gelet op het vorenoverwogene naar het oordeel van de president voor verweerder ook mogelijk was geweest. Gelet op het vorenstaande
is de president, daargelaten de vraag of het bezwaarschrift van
21 juli 2000 als prematuur is aan te merken, van oordeel dat in ieder geval niet gezegd kan worden dat het bezwaarschrift van 25 september 2000 als prematuur aangemerkt dient te worden. De president stelt vast dat sprake is van het
niet tijdig nemen van een besluit op de mvv-aanvraag.
Verzoeker heeft de president - kort gezegd - verzocht verweerder te gelasten tot afgifte van de verzochte mvv over te gaan dan wel dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van een mvv. Gelijk reeds in de uitspraak van
11 augustus is overwogen overweegt de president dat het verzoek om verweerder te gelasten tot afgifte van de verzochte mvv over te gaan naar zijn aard bij wege van een voorlopige voorziening ten enen male niet toewijsbaar is. De
president zal dan ook toetsen of een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een mvv, voor toewijzing in aanmerking kan komen.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het in de bodemprocedure bestreden besluit naar voorlopig oordeel onrechtmatig is te achten en om die reden zal worden vernietigd,
terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
Namens verzoeker is aangegeven dat het spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat het bedrijf DSQ Nederland BV, waar verzoeker na zijn komst naar Nederland als ICT-er werkzaam zal
zijn, door de vertraging van de komst van verzoeker naar Nederland een grote financiële schade lijdt en door deze situatie op de Nederlandse IT-arbeidsmarkt in zijn concurrentiepositie alsmaar verder benadeeld wordt omdat diverse
plannen niet kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast wordt verzoeker in zijn loopbaanontwikkeling geremd. Voor zover verificatie van de geboorteakte noodzakelijk zou zijn, zou deze ook achteraf in Nederland kunnen plaatsvinden.
De president is van oordeel dat zowel uit de stukken als ter zitting is gebleken dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van verzoeker. De president merkt hierbij op dat verweerder
dit belang niet heeft weersproken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of bij afweging van alle betrokken belangen dit spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ter discussie staat of verweerder afgifte van de mvv aan verzoeker kan weigeren omdat verzoeker geen gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte heeft overgelegd. Niet in het geding is dat verzoeker aan alle materiële voorwaarden
voldoet voor verblijf met als doel het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Voor toelating in dat kader wordt in het Nederlandse vreemdelingenbeleid niet de eis gesteld dat de betrokkene een gelegaliseerde en
geverifieerde geboorteakte overlegt. Kennelijk wordt deze eis ter vaststelling van de identiteit van verzoeker dan ook niet gesteld in het kader van de vaststelling van het verblijfsrecht, maar in het kader van de visumverlening.
De president stelt vast dat verzoeker een geldig paspoort heeft overgelegd, hetgeen normaal gesproken voldoende is om de identiteit van een persoon vast te stellen. Nu verzoeker uit India komt ligt dit volgens verweerder anders,
aangezien India blijkens de "Aanwijzing Probleemlanden i.v.m. valse documenten" (Stcrt. 8 maart 1996) per 1 april 1996 is aangewezen als probleemland. Volgens de circulaire Legalisatie en Verificatie van buitenlandse stukken
betreffende de staat van personen van 12 januari 2000, inwerkingtreding op 1 februari 2000, kunnen stukken afkomstig uit een probleemland niet worden aanvaard indien zij niet inhoudelijk geverifieerd zijn door de daartoe bevoegde
Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De president constateert dat in de circulaire niet staat vermeld dat een persoon uit India ter vaststelling van zijn identiteit niet kan volstaan met het overleggen van een
geldig paspoort, maar tevens een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte dient te overleggen. In zoverre is derhalve naar het oordeel van de president geen sprake van kenbaar beleid.
Mede gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet overleggen van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte door verzoeker dient te
leiden tot weigering van de afgifte van de mvv. Daarbij merkt de president op dat gesteld noch gebleken is van concrete aanwijzingen op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de identiteit van verzoeker.
Nu verzoeker aan alle materiële voorwaarden voldoet voor verblijf met als doel het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst en voorts in aanmerking genomen dat verweerder, blijkens een faxbericht van 26 juli 2000 van de
Directie Beleid van de IND aan verzoekers gemachtigde, in het overleg met de Ministeries van Economische Zaken en Justitie heeft voorgesteld om verificatie achteraf (in Nederland) te laten plaatsvinden, dient naar het oordeel van de
president, mede gelet op de voormelde gebrekkige motivering, in het kader van de belangenafweging meer gewicht te worden toegekend aan het spoedeisend belang dat verzoeker heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening dan aan
het belang dat verweerder heeft bij afwijzing van de gevraagde voorlopige voorziening.
Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen in die zin dat verzoeker door verweerder wordt behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een mvv.
De president acht voorts termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,-- voor kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt f 710,--;
* wegingsfactor 1.
De president wijst met toepassing van artikel 8:74, eerste lid van de Awb de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die aan verzoeker het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81
van de Awb toe in die zin dat verzoeker door verweerder wordt behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een mvv,
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op f 1.420,-- te vergoeden door de Staat der Nederlanden,
gelast dat het gestorte griffierecht ten bedrage van f 225,-- door de Staat der Nederlanden aan verzoeker wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen als president in tegenwoordigheid van mr. M.J.F.J. van Beek, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2000.
Afschriften verzonden: 11 december 2000
Ma