ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9214

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6016
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bekendmaking van besluit tot intrekking vestigingsvergunning van vreemdeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de vestigingsvergunning van eiser, een vreemdeling met de Joegoslavische nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), heeft op 19 februari 1999 een besluit genomen om de vestigingsvergunning van eiser in te trekken. Dit besluit is aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, maar het bleek dat eiser daar al 18 maanden niet meer woonachtig was. Eiser heeft op 25 mei 1999 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de IND verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het volgens hen laattijdig was ingediend.

De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 23 oktober 2000 geoordeeld dat de bekendmaking van het besluit niet rechtsgeldig was. De rechtbank stelde vast dat de verzending van het besluit naar een adres waar eiser niet meer woonde, niet kon worden aangemerkt als een rechtsgeldige bekendmaking. De rechtbank verwees naar artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt hoe bekendmaking van besluiten dient te geschieden. De rechtbank concludeerde dat de IND het besluit niet op een andere geschikte wijze had bekendgemaakt, zoals vereist in het tweede lid van artikel 3:41 Awb.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser niet tardief was, omdat het besluit pas op 11 juni 1999 rechtsgeldig was bekendgemaakt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de IND en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op dat moment door een advocaat werd bijgestaan. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van bekendmakingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waarin de adresgegevens van betrokkenen niet actueel zijn.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Arnhem
Vreemdelingenkamer
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/6016 VRWET
Uitspraak van de rechtbank op het beroep ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde mr. K.F.J.P. Klep, advocaat te Tilburg
en
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
gemachtigde mr. M. Meines.
I. PROCESVERLOOP.
Eiser bezit de Joegoslavische nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Bij besluit van 19 februari 1999 heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning tot vestiging ingetrokken. Dit besluit is diezelfde dag aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van eiser.
Op 25 mei 1999 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 23 juli 1999 heeft verweerder eiser in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 9 augustus 1999 beroep ingesteld. Het beroepschrift is diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 oktober 2000, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN.
Ter beoordeling staat de vraag of het bestreden besluit van 23 juli 1999, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn vergunning tot vestiging, in rechte stand kan houden.
Eiser heeft de (voormalig) Joegoslavische nationaliteit. Hij is op [...] 1971 te Amsterdam geboren. Eiser is op 19 december 1989 in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging.
Met ingang van 12 juni 1996 is eiser, blijkens gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (verder: GBA) van de gemeente C, woonachtig geweest op het adres [...] 70 te C. Uit een telefoonnotitie van een gesprek tussen S. Maas
van de IND en de heer Van Oorschot van de Vreemdelingendienst Waalwijk van 27 januari 1999, is verweerder gebleken dat eiser in de GBA van de gemeente C staat geregistreerd als zijnde op 10 oktober 1997 met onbekende bestemming
vertrokken. Na laatstgenoemde datum heeft eiser zich niet weer doen inschrijven in de GBA. Hierin heeft verweerder aanleiding gezien bij besluit van 19 februari 1999 de vestigingsvergunning van eiser in te trekken. In dat besluit is
het volgende overwogen: “Uit een ingekomen ambtsbericht van de Vreemdelingendienst te Waalwijk d.d. 27 januari 1999 is gebleken dat betrokkene samen met zijn gezin per 10 oktober 1997 uit de Gemeentelijke Basis Administratie van de
gemeente C is afgevoerd als zijnde vertrokken onbekend waarheen. Bij een onafgebroken verblijf buiten Nederland van meer dan negen maanden binnen een tijdvak van een jaar, wordt aangenomen dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft
verplaatst, ongeacht de wil van de vreemdeling. Betrokkene verblijft inmiddels met zijn gezin meer dan een jaar buiten Nederland. Niet is gesteld, noch is gebleken dat betrokkene de Vreemdelingendienst in kennis heeft gesteld van
een wijziging van zijn woon- of verblijfplaats, zodat in redelijkheid kan worden gesteld dat betrokkene zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Mitsdien kan de vergunning tot vestiging worden ingetrokken.”
Niet in geding is dat dit besluit op 19 februari 1999 aangetekend is verzonden naar het laatst bekende GBA-adres van eiser, [...] 70 te C, en dat dit besluit als onbestelbaar is geretourneerd. Namens eiser is op 25 mei 1999 bezwaar
gemaakt tegen voornoemd besluit.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder is van oordeel dat het bezwaarschrift - onverschoonbaar - niet binnen de in artikel 30, derde lid, van de Vw gestelde termijn
is ingediend. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het besluit van 19 februari 1999 rechtsgeldig is bekend gemaakt, aangezien het conform het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc) onder A4/10.1.3.1 en A4/10.1.1
aangetekend is gezonden aan het laatst bekende GBA-adres van eiser.
Namens eiser is aangevoerd dat het besluit van 19 februari 1999 eerst op 11 juni 1999 op de juiste, door de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Van een tardief bezwaarschrift is volgens eiser dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Awb bepaalt in artikel 6:8, eerste lid, dat de termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een besluit wordt
krachtens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie zij is gericht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat als de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de
wijze als voorzien in het eerste lid, de bekendmaking op een andere geschikte wijze geschiedt.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 19 februari 1999 niet rechtsgeldig is bekend gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Verweerder heeft het besluit van 19 februari 1999 gezonden naar het laatst bekende GBA-adres van eiser. Gelet op de gedingstukken en, in het bijzonder de motivering van het besluit, wist verweerder ten tijde van de verzending van
dat besluit dat eiser op het laatst bekende GBA-adres al 18 maanden niet meer woonachtig was. Gelet daarop stond ten tijde van die verzending reeds op voorhand vast dat het besluit aan eiser niet bekend zou raken. Een dergelijke
verzending kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige bekendmaking van het besluit aan eiser.
De rechtbank wijst er voorts op dat in het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb een regeling is gegeven voor de gevallen dat bekendmaking niet kan geschieden door toezending of uitreiking als bedoeld in het eerste lid. Blijkens de
parlementaire geschiedenis van dit tweede lid (TK 1993-1994, 23 700, nr. 3, p. 13; TK 1994-1995, 23 700, nr. 5, p. 4), is hiermee onder meer beoogd een regel te geven voor het geval de gewone bekendmaking door toezending of
uitreiking aan de belanghebbende(n) niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat diens identiteit of adres onbekend is. De rechtbank stelt vast dat het tweede lid van artikel 3:41 van de Awb bij uitstek een regeling geeft voor de
bekendmaking van een besluit in een geval als het onderhavige. Verweerder heeft het besluit van 19 februari 1999 echter niet op andere geschikte wijze bekend gemaakt.
Aan voorgaande conclusie kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen dat eiser de verplichtingen van de artikelen 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en 57 van het Vreemdelingenbesluit, op grond
waarvan hij een adreswijziging bij respectievelijk het gemeentebestuur en de korpschef dient te melden, niet is nagekomen.
De rechtbank merkt nog op dat zich in het onderhavige geval niet de situatie voordoet waarin het besluit is verzonden naar het adres waarvan verweerder mocht uitgaan dat eiser aldaar woonachtig was. In verband daarmee wijst de
rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2000, welke in USZ 2000/207 is gepubliceerd.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat er een rechtsgeldige bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Awb heeft plaatsgevonden omdat deze in overeenstemming is met onderdeel A4/10.1.3.1 van
de Vc, niet volgt. Deze (wetsinterpreterende) beleidsregel, welke hierboven is aangeduid, verdraagt zich in een geval als het onderhavige niet met artikel 3:41 van de Awb en dient dan ook buiten toepassing te blijven.
De rechtbank stelt voorts vast dat het primaire besluit op 11 juni 1999 aan de gemachtigde van eiser is gezonden. Derhalve is van een rechtsgeldige bekendmaking van het besluit van 19 februari 1999 eerst op 11 juni 1999 sprake
geweest, en is wel binnen de in artikel 30, derde lid, van de Vw gestelde termijn – prematuur - bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiser aldus ten onrechte niet ontvangen in zijn bezwaar.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal derhalve worden vernietigd.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ƒ 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt ƒ 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING.
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op ƒ 1.420,--
te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier;
gelast dat het gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 50,-- door de Staat der Nederlanden namens verweerder aan eiser wordt vergoed.
Aldus gedaan door mr. J.J. Catsburg als rechter in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2000.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 23 oktober 2000