ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9216
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.M.C. Kolkert
- Rechtspraak.nl
Voorlopige bewaring van vreemdeling in het kader van strafrechtelijk voortraject
In deze zaak gaat het om de voorlopige bewaring van een vreemdeling, die op 23 juni 2000 is aangehouden wegens overtredingen van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De vreemdeling is op diezelfde dag voor de hulpofficier van justitie geleid en in verzekering gesteld. Op 24 juni 2000 is de vreemdeling gehoord in het kader van de Vreemdelingenwet (Vw), waarna de voorlopige bewaring is bevolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorlopig bevel tot bewaring een maximale geldigheidsduur van 28 dagen heeft en in werking treedt zodra de vreemdeling strafrechtelijk in vrijheid is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de strafbare feiten een aanmerkelijke inbreuk op de openbare orde opleveren, zoals bedoeld in artikel 26 van de Vw. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde.
De vreemdeling heeft aangevoerd dat er andere wegen openstaan om de openbare orde te waarborgen, maar de rechtbank is van oordeel dat er vooralsnog geen sprake is van onvoldoende voortvarendheid van de verweerder in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden geconstateerd in de gang van zaken rondom de voorlopige inbewaringstelling en concludeert dat deze op een juiste grondslag berust. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, aangezien dit verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.C. Kolkert, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Vermunt, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2000. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.