ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9217
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Bewaring en asielaanvraag van vreemdeling in vreemdelingenbewaring
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1982 en van Ethiopische nationaliteit, die in vreemdelingenbewaring is gesteld. Tijdens een strafrechtelijk verhoor op 18 juni 2000 heeft hij aangegeven asiel te willen aanvragen. Echter, uit de gedingstukken blijkt niet dat er daadwerkelijk een asielaanvraag is ingediend. De rechtbank oordeelt dat zodra de vreemdeling aangeeft een asielaanvraag te willen indienen, de verweerder binnen een redelijke termijn actie moet ondernemen. Dit houdt in dat de vreemdeling de gelegenheid moet krijgen om de aanvraag te ondertekenen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de verweerder om op de asielaanvraag te reageren nog niet is verstreken, omdat het pas bij het proces-verbaal van het strafrechtelijk verhoor duidelijk werd dat de vreemdeling asiel wilde aanvragen. De vreemdeling heeft deze aanvraag later niet herhaald bij de Vreemdelingendienst, wat de rechtbank als relevant beschouwt.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit verzoek alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de inbewaringstelling, aangezien de vreemdeling geen geldige verblijfsdocumenten heeft en er een vermoeden bestaat dat hij zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de vreemdeling, die op 19 juli 2000 aan de Ghanese autoriteiten zal worden gepresenteerd. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.