ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9252

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/72773
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.E. van den Steenhoven-Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening door de president van de rechtbank in een asielzaak met betrekking tot een Turkse Koerdische dienstweigeraar

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 13 december 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse Koerdische man, die asiel had aangevraagd in Nederland. De verzoeker, geboren in 1982, had op 25 november 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 november 2000 was afgewezen. De president overwoog dat de verzoeker een oproep voor een medische keuring had ontvangen, maar dat dit niet gelijkgesteld kon worden aan een oproep voor militaire dienst. De president baseerde zijn oordeel op een ambtsbericht van 15 juni 2000, waaruit bleek dat de dienstplichtige leeftijd in Turkije begint op de eerste januari van het jaar waarin men twintig jaar wordt. Aangezien de verzoeker achttien jaar oud was, was het niet aannemelijk dat hij als dienstweigeraar kon worden aangemerkt.

De president concludeerde verder dat de verzoeker niet in de specifieke negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten stond, aangezien hij meerdere keren was gearresteerd maar steeds zonder voorwaarden was vrijgelaten. De president oordeelde dat er geen gegronde reden was om te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. De president wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het bezwaar ongegrond, met toepassing van artikel 33b van de Vreemdelingenwet. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
President
regnr.: Awb 00/72773 OVERIO GZ
uitspraak: 13 december 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
verblijvende te B,
van Turkse nationaliteit,
IND dossiernummer 0011.25.8031,
verzoeker,
gemachtigde mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Ramsaroep, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 25 november 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 30 november 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot
verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij de uitreiking van de beschikking is verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Verzoeker heeft daartegen bij brief van 1 december 2000 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij verzoekschrift van 1 december 2000 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de president en aan verzoeker gezonden.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 december 2000. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, zal de president toetsen of er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor
vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de beslissing aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, zal de
president toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Aangezien de beoordeling van de aanvraag om toelating als vluchteling in het Aanmeldcentrum te Zevenaar heeft plaatsgevonden, dient beoordeeld te worden of de aanvraag met inachtneming van de daarvoor geldende vereisten, als
kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk kon worden afgedaan.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.4 Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep in Turkije. De Turkse autoriteiten controleerden iedereen die het dorp waar verzoeker woonde in- of uitging, teneinde
te voorkomen dat aan PKK-leden voedsel werd gegeven. Ook werd het dorp regelmatig aangevallen, waarbij de huizen werden doorzocht. Verzoeker is in het jaar 2000 vier keer opgepakt tijdens een dergelijke huiszoeking. Verzoeker werd
vastgehouden en mishandeld en na een paar dagen weer vrijgelaten. Verzoeker stelt dat zijn huis grondiger werd doorzocht, omdat zijn neef bij de PKK in de bergen verblijft. Verzoeker is 15 dagen voor zijn vertrek wederom opgepakt en
hem is verteld dat hij in het leger moet dienen. Het dorpshoofd heeft na zijn vrijlating een oproep voor een medische keuring bezorgd. Verzoeker heeft toen besloten om zijn land van herkomst te verlaten, hetgeen hij op
12 november 2000 heeft gedaan. Verzoeker is op 20 november 2000 Nederland ingereisd.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is dat verzoeker in de bovenmatige negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. De controle op de invalswegen naar verzoekers dorp betreft alle passanten.
Verzoeker is weliswaar vier maal gearresteerd, maar verzoeker is aldoor na enkele dagen zonder voorwaarden op vrije voeten gesteld. Ten aanzien van verzoekers dienstweigering stelt verweerder dat uit het ambtsbericht van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken van 19 juni 2000 blijkt dat in geval van dienstweigering voor de bepaling van de strafmaat de Koerdische afkomst niet van invloed is. Uit dit ambtsbericht blijkt eveneens dat niet gebleken is dat
een dreigende bestraffing wegens dienstweigering in zijn algemeenheid onevenredig zwaar zal zijn. Verzoeker is niet tot zijn dienstweigering gekomen wegens onoverkomelijke gewetensbezwaren, aangezien verzoeker geen bezwaar heeft om
zijn dienstplicht te vervullen bij een apart Koerdisch leger. Eveneens is geen sprake van een door de internationale gemeenschap veroordeeld conflict. Verweerder merkt voorts op dat gelet op het algemene plaatsingsbeleid van de
Turkse militaire autoriteiten ook Koerdische dienstplichtigen uit Zuidoost-Turkije hun basistraining doorgaans in een andere regio ondergaan. Verweerder stelt dat verzoeker zich aan de problemen welke voortvloeien uit de
aanhoudingen en de onderdrukking door militairen kan onttrekken door zich elders in Turkije te vestigen.
2.6 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verzoeker vier maal is aangehouden en gedetineerd waarbij verzoeker werd gemarteld. Verzoeker onderscheidt zich van zijn dorpsgenoten, omdat hun niet hetzelfde is overkomen. De
activiteiten van verzoekers neef voor de PKK spelen hierbij een belangrijke rol. Verzoeker wenst als Koerd niet te worden ingezet tegen zijn eigen volk. Verzoeker heeft voldoende nauwe banden met het Koerdische volk. Verweerder
verwijst naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 juni 2000 en de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 29 juni 2000, waarin wordt gesteld dat de kans op plaatsing in zuidoost Turkije vrij klein
is. Het betreft hier slechts een herhaling van hetgeen in het ambtsbericht van 6 november 1998. De rechtbank Haarlem heeft ten aanzien hiervan overwogen dat van "screening" geen sprake is. Verzoeker wijst tevens naar een uitspraak
van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2000.
2.7 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Turkije zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal tot op zekere
hoogte aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.8 De president overweegt als volgt.
Verzoeker heeft een oproep voor een medische keuring ontvangen, hetgeen niet kan worden opgevat als een oproep om op te komen voor militaire dienst. Gelet op het ambtsbericht van 15 juni 2000 wordt eerst na de keuring bepaald
wanneer en waar men dient op te komen voor de eerste militaire vorming. Wanneer de desbetreffende persoon geschikt wordt bevonden voor militaire dienst ontvangt hij van het registratiekantoor een schriftelijke oproep voor
daadwerkelijke vervulling van de dienstplicht. De president overweegt voorts dat blijkens eerdergenoemd ambtsbericht de dienstplichtige leeftijd in Turkije loopt vanaf 1 januari van het jaar waarin de man de leeftijd van twintig
jaar bereikt. Aangezien verzoeker thans achttien jaren oud is, is niet aannemelijk dat verzoeker dienstweigeraar is.
Ten aanzien van de keren dat verzoeker is gearresteerd, overweegt de president dat verzoeker aldoor tijdens controles of huiszoekingen die het gehele dorp betroffen is aangehouden. Verzoeker is bovendien steeds na enkele dagen
zonder voorwaarden vrijgelaten. Gelet hierop is niet aannemelijk dat verzoeker in de specifieke negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
Gelet op het voorgaande kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan, dat verzoeker geen vluchteling is.
2.9 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder
voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening
van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.10 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.8 is overwogen, kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan dat verzoeker bij gedwongen verwijdering naar Turkije niet een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een
behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat verzoeker aan die bepaling geen aanspraak op verlening van
een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen.
2.11 Niet is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard die verzoeker aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.12 Gezien het voorgaande heeft verzoeker geen redelijke kans op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.
2.13 Gelet op vorenstaande leende de aanvraag zich voor afdoening in het Aanmeldcentrum. Het verzoek dient derhalve afgewezen te worden.
2.14 Na het onderzoek ter zitting is de president tot het oordeel gekomen dat het bezwaar van verzoeker ongegrond is en dat nader onderzoek redelijkerwijs niet tot een andere uitkomst kan leiden. De president zal daarom, met
toepassing van artikel 33b Vw, tevens beslissen over de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating.
2.15 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De president
* wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
* verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van den Steenhoven-Drion en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2000 in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 13 december 2000