ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9253
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië
In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 13 december 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, geboren in 1964 en afkomstig uit de Federatieve Republiek Joegoslavië. De verzoeker had op 21 januari 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 juni 2000 was afgewezen. De verzoeker stelde dat Italië in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) handelde, maar de president oordeelde dat deze stelling niet voldoende was onderbouwd. De president concludeerde dat de Italiaanse regelgeving en rechtspraak voldoende bescherming biedt tegen een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
De president heeft de procedure van de verzoeker beoordeeld in het licht van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Overeenkomst van Dublin (OvD). De president oordeelde dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond bij overdracht aan Italië en dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Italië was uitgeprocedeerd. De president heeft ook overwogen dat de Italiaanse autoriteiten voldoende waarborgen bieden tegen uitzetting in strijd met artikel 3 EVRM, en dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in Italië geen bescherming zou krijgen.
Uiteindelijk heeft de president het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.