ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9264
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling van Sri Lankaanse minderjarigen en de beoordeling van adequate opvang in het land van herkomst
In deze zaak gaat het om de aanvraag van twee Sri Lankaanse minderjarigen, eiser en eiseres, die in Nederland asiel hebben aangevraagd. De rechtbank heeft op 31 oktober 2000 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de verzoeken om toelating als vluchteling zijn afgewezen. Eiser en eiseres, die sinds 29 juni 1998 in Nederland verblijven, hebben een aanvraag ingediend op basis van humanitaire redenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van eiser en eiseres ten tijde van hun vertrek uit Sri Lanka nog in het land woonde, maar dat er geen bewijs is dat zij nog steeds in staat is om adequate opvang te bieden. De rechtbank heeft twijfels geuit over de opvangmogelijkheden in Sri Lanka, vooral gezien het tracingsonderzoek door het Rode Kruis dat zonder resultaat is gebleven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de situatie in Jaffna, waar de moeder woont, niet stabiel genoeg is voor een veilige terugkeer.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de stelling van de verweerder dat de moeder zich met de kinderen in een veiliger gebied zou kunnen vestigen, niet houdbaar is, omdat er onvoldoende zekerheid bestaat over haar verblijfplaats. De rechtbank heeft de criteria van de Rechtseenheidskamer (REK) voor adequate opvang in Sri Lanka in overweging genomen en geconcludeerd dat de verweerder onvoldoende informatie heeft verstrekt om te oordelen over de adequaatheid van de opvang. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de asielrelazen van eiser en eiseres onvoldoende zwaarwegend zijn om tot vluchtelingenstatus te leiden, en dat de activiteiten die zij voor de LTTE hebben verricht niet van zodanige aard zijn dat zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zijn komen te staan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, met de overweging dat de situatie in Sri Lanka niet zodanig is dat de eiser en eiseres zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft benadrukt dat de verweerder bij de effectuering van de uitzetting voldoende voortvarendheid moet betrachten en dat indien plaatsing niet geregeld kan worden, alsnog een vergunning tot verblijf moet worden verleend.