ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9266
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toelating als vluchteling van leden van de Reer Brawa-clan uit Somalië
In deze zaak gaat het om de aanvragen van eisers A en B, afkomstig uit Brawa, Zuid-Somalië, om toelating als vluchteling in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers behoren tot de Reer Brawa-clan, die in Somalië te maken heeft met ernstige discriminatie en geweld door andere bevolkingsgroepen. De rechtbank overweegt dat de positie van de Reer Brawa-clan vergelijkbaar is met die van de Reer Hamar-clan, die ook als 'arabized merchant tribe' wordt aangeduid. De rechtbank concludeert dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij uitzetting van eisers naar Somalië.
De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris van Justitie, waarin de aanvragen van eisers om toelating als vluchteling zijn afgewezen, niet voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet heeft ingegaan op de etnische afkomst van eisers en de gevolgen daarvan voor hun veiligheid in Somalië. Dit leidt tot de conclusie dat de besluiten ontberen een draagkrachtige motivering en dat er sprake is van schending van de hoorplicht, omdat eisers niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt mondeling toe te lichten.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en bepaalt dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op 1.420 gulden, en moet het griffierecht van 50 gulden aan eisers worden vergoed.