ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9267

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64099
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.E. van den Steenhoven-Drion
  • W.L.J. Fernhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met twijfel over afkomst

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 18 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Sudanese verzoeker die een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend. De verzoeker, geboren in 1976 en verblijvende te B, had op 25 september 2000 een aanvraag ingediend, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 29 september 2000 was afgewezen. De IND had ernstige twijfels over de identiteit van de verzoeker en zijn afkomst, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De president oordeelde dat de IND ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag binnen de AC-procedure kon worden afgedaan, gezien de onduidelijkheid over de woonplaats van de verzoeker, die hij had aangegeven als Abri. De president stelde vast dat de verzoeker een andere Abri bedoelde dan de IND, wat leidde tot de noodzaak voor nader onderzoek door de IND. De president heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen zich te onthouden van uitzettingshandelingen totdat op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de verzoeker. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
President
regnr.: Awb 00/64099 VRWET Z GT
uitspraak: 18 oktober 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
verblijvende te B,
van Sudanese nationaliteit,
IND dossiernummer 0009.25.8031,
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Grimm, advocaat te Stadskanaal;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J. Prins, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 25 september 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 29 september 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot
verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij de uitreiking van de beschikking is verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Verzoeker heeft daartegen bij brief van 29 september 2000 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij verzoekschrift van 29 september 2000 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de president en aan verzoeker gezonden.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 oktober 2000. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een
mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, zal de president toetsen of er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor
vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de beslissing aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, zal de
president toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Aangezien de beoordeling van de aanvraag om toelating als vluchteling in het Aanmeldcentrum te Zevenaar heeft plaatsgevonden, dient beoordeeld te worden of de aanvraag met inachtneming van de daarvoor geldende vereisten, als
kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk kon worden afgedaan.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben
te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.4 Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer.
Verzoeker stelt te behoren tot de Nuba stam, substam Al-Kawalieb, substam Salara. Verzoeker heeft van 1976 tot 1983 in Abri gewoond met zijn ouders. Van 1983 tot 1996 heeft hij in Al-Fasher gewoond bij een oom. Eind 1996, na de dood
van zijn ouders, keerde verzoeker terug naar Abri. Hij nam de boerderij van zijn ouders over. Drie maanden daarna werd verzoeker ondervraagd door het regeringsleger. Men wilde informatie over de rebellen, die ook tot de Nuba
behoren. Verzoeker werd niet geloofd in zijn verklaring dat hij niets wist. Verzoeker werd vervolgens door de militairen meegenomen naar de militaire posities in de buurt van Abri en aldaar vastgebonden en in elkaar geslagen.
Verzoeker brak hierbij zijn rechterbeen. Verzoeker heeft daarna anderhalf jaar thuis op een matras gelegen om van zijn beenbreuk te genezen. Gedurende deze periode werd verzoeker met rust gelaten. Wel namen rebellen in die periode
hem zijn landbouwoogst af. De militairen namen twee van zijn zes koeien mee. Volgens verzoeker hadden alle dorpsbewoners problemen met de rebellen en de militairen. Verzoeker vond zijn situatie in Abri onhoudbaar geworden, hij was
bang en vreesde voor zijn leven. Verzoeker verkocht zijn koeien en van het geld betaalde hij de reis naar Nederland.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat ernstige twijfel is ontstaan met betrekking tot verzoekers identiteit en daarmee met betrekking tot de vraag of hij behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Verzoeker heeft de vragen die
tijdens het nader gehoor met betrekking tot zijn gestelde woonplaats Abri zijn gesteld grotendeels onjuist beantwoord. Bovendien blijken de door verzoeker genoemde plaatsen in de omgeving van zijn woonplaats niet in openbare bronnen
te traceren.
Dat het gebruik van de taal zou moeten aangeven dat verzoeker wel behoort tot de Nuba kan niet gevolgd worden nu de door verzoeker gegeven verklaring hieromtrent niet afdoende is.
Ten aanzien van de door verzoeker gestelde problemen wordt overwogen dat deze het gevolg zijn van de algehele situatie in het door verzoeker gestelde gebied van herkomst, die wordt gekenmerkt door een strijd tussen de rebellen en
het regeringsleger. Een beroep op de algemene situatie in het land van herkomst is onvoldoende om tot vluchtelingschap te concluderen. Verzoeker heeft onvoldoende geadstueerd waarom hij persoonlijk vervolging heeft te vrezen.
Immers, hij heeft verklaard dat zijn gehele dorp vergelijkbare problemen ondervond.
Tevens wordt overwogen dat verzoeker na de eerste confrontatie met het regeringsleger, drie maanden na zijn terugkeer in Abri, gewoon in zijn woonplaats is gebleven, waarmee hij kennelijk een hernieuwde confrontatie met zijn
belagers op de koop heeft toegenomen. In zoverre kunnen vraagtekens worden gezet bij de ernst van de gestelde mishandeling.
2.6 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij niet tot de Nuba bevolkingsgroep behoort. Verzoeker merkt ten aanzien van de overweging in de bestreden beschikking met betrekking tot de
plaatsen in de omgeving van zijn woonplaats, die volgens verweerder niet zouden zijn te traceren, nog op dat hij tijdens zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij juist bewust de grote plaatsen heeft vermeden tijdens zijn vlucht.
Verzoeker heeft tevens aangegeven dat het ging om dorpen met "eigenlijk vier of vijf huizen hier en daar" (nader gehoor pagina 15).
2.7 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sudan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal tot op zekere
hoogte aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.8 De president overweegt als volgt.
In de bestreden beschikking en ter zitting heeft verweerder gesteld dat getwijfeld dient te worden aan verzoekers gestelde afkomst omdat verzoeker de vragen met betrekking tot zijn woonplaats Abri grotendeels onjuist heeft
beantwoord. Verzoeker heeft hiertoe ter zitting aangevoerd dat verweerder een andere plaats Abri voor ogen heeft. De plaats Abri waarover verweerder spreekt, is een grote plaats in het noorden van Sudan. De plaats waarover verzoeker
het heeft, is een kleine plaats gelegen in de provincie Kurdufan, het westen van Sudan. Volgens verzoeker blijkt ook uit een verschil in schrijfwijze in het arabisch dat het om twee verschillende plaatsen gaat.
Door bovengenoemde onduidelijkheid over de woonplaats van verzoeker, kan de president niet langer uitgaan van de door verweerder gestelde onjuistheden in het relaas van verzoeker met betrekking tot zijn woonplaats Abri. De president
acht het dan ook noodzakelijk dat verweerder nader onderzoek zal verrichten.
Gelet op het voorgaande is de president van oordeel dat de aanvraag van verzoeker ten onrechte binnen de AC-procedure is afgedaan, zodat aanleiding bestaat het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.9 Voor toepassing van artikel 33b Vw bestaat thans geen aanleiding.
2.10 Nu het verzoek wordt toegewezen zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.
3 BESLISSING
De president
* wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
* gebiedt verweerder zich te onthouden van enige uitzettingshandeling ten aanzien van verzoeker tot vier weken nadat op het bezwaarschrift zal zijn beslist;
* wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad FL. 50,-- aan verzoeker dient te vergoeden;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ad FL. 1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van den Steenhoven-Drion en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2000 in tegenwoordigheid van mr. W.L.J. Fernhout als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: