ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9268

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64100
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.E. van den Steenhoven-Drion
  • W.L.J. Fernhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor Sudanese vluchteling met twijfelachtige afkomst

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Sudanese vluchteling, aangeduid als verzoeker. De verzoeker had op 25 september 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 29 september 2000 was afgewezen. De IND stelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van zijn identiteit en afkomst, en dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig was. Verzoeker, die tot de Nuba-bevolkingsgroep behoort, had verklaard dat hij vanwege zijn activiteiten als fotograaf en zijn betrokkenheid bij de politieke organisatie 'Tadamun Abna'a Al-Nuba' in Sudan werd vervolgd. Hij was op jeugdige leeftijd uit het Nuba-gebied vertrokken en had geen documenten kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn aanvraag.

De president oordeelde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag van verzoeker niet was ingewilligd. De president merkte op dat de IND niet had aangetoond dat de door verzoeker verstrekte informatie over zijn afkomst onjuist was. Dit maakte het voor de president onmogelijk om te controleren of de afkomst van verzoeker aannemelijk was. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van verzoeker uit het Nuba-gebied op jonge leeftijd, was de president van mening dat de aanvraag ten onrechte binnen de AC-procedure was afgedaan. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd de IND opgedragen om zich te onthouden van uitzettingshandelingen totdat op het bezwaar was beslist.

De president veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
President
regnr.: Awb 00/64100 VRWET Z GZ
uitspraak: 18 oktober 2000
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1974,
verblijvende te B,
van Sudanese nationaliteit,
IND dossiernummer 0009.25.8164,
verzoeker,
gemachtigde mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J. Prins, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 25 september 2000 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 29 september 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning
tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij de uitreiking van de beschikking is verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Verzoeker heeft daartegen bij brief van 29 september 2000 bezwaar gemaakt.
1.3 Bij verzoekschrift van 29 september 2000 heeft verzoeker de president verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de president en aan verzoeker gezonden.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 oktober 2000. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan
een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating als vluchteling, zal de president toetsen of er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat
voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Voor zover de beslissing tot uitzetting samenhangt met de beslissing aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, zal de
president toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Aangezien de beoordeling van de aanvraag om toelating als vluchteling in het Aanmeldcentrum te Zevenaar heeft plaatsgevonden, dient beoordeeld te worden of de aanvraag met inachtneming van de daarvoor geldende vereisten, als
kennelijk ongegrond of niet ontvankelijk kon worden afgedaan.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden
hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden
toegelaten.
2.4 Het vluchtrelaas van verzoeker komt op het volgende neer.
Verzoeker, behorende tot de Nuba bevolkingsgroep en fotograaf van beroep, heeft verklaard sedert maart 1999 in zijn geboorteplaats C foto's en video-opnamen te hebben gemaakt van scholieren op de Koranschool. Hiervan moest verzoeker
een archief maken, bedoeld voor de volgende generatie. Verzoeker was hiervoor benaderd door twee neven, die zijn aangesloten bij de politieke organisatie "Tadamun Abna'a Al-Nuba". In mei 1999 werden twee leraren van de Koranschool
gearresteerd door de Sudanese autoriteiten, waarna problemen ontstonden tussen de Nuba bevolkingsgroep en deze autoriteiten. Verzoeker heeft zijn werkzaamheden echter probleemloos kunnen uitvoeren tot 28 augustus 2000, toen hij
samen met vier anderen in C door de militaire politie werd gearresteerd en overgebracht naar een militaire kazerne in de stad Kadugli. Daar heeft een rechtszitting plaatsgevonden, waarbij verzoeker beschuldigd is van landverraad,
collaboratie met de rebellen en dienstweigering. Verzoeker heeft verklaard wegens zijn landverraad tot de doodstraf te zijn veroordeeld. Twee dagen later wist verzoeker met behulp van een oom en diens vriend, een hoge officier, uit
de gevangenis te ontsnappen. Verzoeker is naar Khartoum gegaan. Daar heeft verzoeker van zijn oom vernomen dat er brieven van de autoriteiten in zijn woonplaats D zijn aangekomen, met de mededeling dat verzoeker zou worden
doodgeschoten als de autoriteiten hem vonden. Vervolgens heeft verzoeker Sudan op 9 september 2000 verlaten.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker om de navolgende redenen afgewezen. Verzoeker heeft ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden overgelegd die noodzakelijk zijn voor
de beoordeling van zijn aanvraag om toelating. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Gelet hierop is de oprechtheid van verzoekers asielrelaas op voorhand
aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
De geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoeker dient eens temeer voorwerp te zijn van gerede twijfel gelet op de verklaringen van verzoeker omtrent zijn etnische afkomst. Vooropgesteld wordt dat verzoeker zijn gestelde
etnische afkomst niet met documenten kan aantonen. Evenmin heeft hij het behoren tot de Nuba bevolkingsgroep op enige andere wijze aannemelijk kunnen maken. Verzoeker is onvoldoende in staat gebleken elementaire informatie
hieromtrent te verschaffen. De door verzoeker geschetste problemen met de Sudanese militaire autoriteiten, door wie hij stelt te zijn beschuldigd van landverraad, collaboratie met de rebellen en dienstweigering, leiden niet tot de
conclusie dat verzoeker als vluchteling dient te worden toegelaten.
Ten aanzien van de stelling dat verzoeker tenminste een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) dient te worden verleend gelet op de omstandigheid dat hem, gelet op zijn persoonlijke situatie, niet kan worden tegengeworpen
tenminste zes maanden probleemloos in het noorden van het land te hebben verbleven, wordt overwogen dat de ontstane twijfel omtrent de etnische afkomst van verzoeker reeds een afdoende reden vormt om voorbij te gaan aan een toetsing
aan het vvtv beleid met betrekking tot de Nuba bevolkingsgroepen.
De stelling dat verzoeker geen details kan geven over het Nuba gebergte omdat hij op jeugdige leeftijd uit het Nuba gebied is vertrokken, kan niet gevolgd worden. Immers, de omstandigheid dat verzoeker als Nuba bekend is en veel
contact heeft met de familie van zijn vader, die eveneens tot deze bevolkingsgroep zou behoren, impliceert dat verzoeker juist alleszins in staat dient te worden geacht meer informatie over zijn gestelde bevolkingsgroep te
verstekken.
2.6 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte heeft verweten dat hij niet beschikt over (reis)documenten. Verzoeker heeft deze afgegeven aan de reisagent. Bij het verwijt aan verzoeker dat hij niet
beschikt over documenten en brieven wordt tevens voorbijgegaan aan het feit dat verzoeker zich sinds zijn ontsnapping uit de gevangenis in een vluchtsituatie bevond.
Verzoeker meent voorts dat zijn vertrek op jeugdige leeftijd uit het Nuba gebied genoegzaam verklaart waarom hij niet meer over de Nuba weet te vertellen dan hij heeft verteld. Verzoeker kan de bestreden beschikking op dit punt dan
ook niet volgen. Verzoeker wijst er daarbij op dat de bestreden beschikking niet aangeeft dat door hem wel verstrekte gegevens onjuist zouden zijn.
2.7 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Sudan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal tot op
zekere hoogte aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.8 De president overweegt als volgt.
Verweerder heeft ter zitting en in de bestreden beschikking gesteld dat verzoeker onvoldoende elementaire informatie over de Nuba bevolkingsgroep heeft verschaft.
De president is evenwel met verzoeker van oordeel dat het vertrek van verzoeker op jeugdige leeftijd uit het Nuba gebied genoegzaam verklaart waarom hij niet meer over de Nuba bevolking weet te vertellen dan hij heeft verteld. De
president merkt hiertoe tevens op dat verweerder in de bestreden beschikking niet heeft aangegeven of de (wel) door verzoeker verstrekte informatie met betrekking tot het Nuba gebied juist is. Hierdoor kan de president niet
controleren of hetgeen verzoeker met betrekking tot zijn afkomst naar voren heeft gebracht, aannemelijk is. De president is dan ook van oordeel dat verweerder de bestreden beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
Gelet op het voorgaande is de president van oordeel dat de aanvraag van verzoeker ten onrechte binnen de AC-procedure is afgedaan, zodat aanleiding bestaat het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.9 Voor toepassing van artikel 33b Vw bestaat thans geen aanleiding.
2.10 Nu het verzoek wordt toegewezen zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.
3 BESLISSING
De president
* wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
* gebiedt verweerder zich te onthouden van enige uitzettingshandeling ten aanzien van verzoeker tot vier weken nadat op het bezwaarschrift zal zijn beslist;
* wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die het griffierecht ad ?50,-- aan verzoeker dient te vergoeden;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ad ?1.420,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van den Steenhoven-Drion en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2000 in tegenwoordigheid van mr. W.L.J. Fernhout als griffier.
----------------
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 18 oktober 2000