ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9269

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/11041
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Allewijn
  • N. Hobby
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en toepassing van het gelijkheidsbeginsel in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling, A, die op 31 augustus 2000 in bewaring is gesteld op basis van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling, die de Algerijnse nationaliteit heeft, is in bewaring gesteld vanwege een ernstig vermoeden van onttrekking aan verwijdering. De rechtbank heeft op 10 oktober 2000 de openbare behandeling van het beroep van de vreemdeling gehouden, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.M. Scheffer. De Staatssecretaris van Justitie werd vertegenwoordigd door mr. M.W.W. Raspe.

De vreemdeling stelde dat de bewaring niet gerechtvaardigd was en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle. In die zaak werd het beroep gegrond verklaard en werd schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling. De rechtbank 's-Gravenhage distantieert zich echter van deze opvatting en oordeelt dat de situatie van de vreemdeling niet vergelijkbaar is met die van een uitgeprocedeerde asielzoeker.

De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken, gezien zijn illegale verblijf in Nederland en het gebruik van een vervalst document. De rechtbank wijst het beroep van de vreemdeling ongegrond en verklaart dat de bewaring niet opgeheven wordt. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, behalve voor het verzoek om schadevergoeding, waartegen hoger beroep mogelijk is bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 34a Vreemdelingenwet
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 00/11041 VRWET
Inzake : A, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. C.J.M. Scheffer, advocaat te Alphen aan den Rijn,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M.W.W. Raspe, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling stelt te zijn geboren op [...] 1976 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Op 31 augustus 2000 is de vreemdeling in bewaring gesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2. Bij kennisgeving ex artikel 86 Vreemdelingenbesluit van 27 september 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 28 september 2000, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling sedert vier weken in bewaring
verblijft, zonder dat hij beroep tegen de maatregel van bewaring heeft ingesteld.
Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een eerste beroep als bedoeld in artikel 34a, tweede lid, Vw.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2000. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig dr. C. Nijland, tolk in de Arabische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter beoordeling staat of de toepassing of tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel tot vrijheidsontneming in strijd is met de Vreemdelingenwet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet
gerechtvaardigd is te achten.
2. Namens de vreemdeling is ter zitting aangevoerd dat het belang van de openbare orde de bewaring niet rechtvaardigt. De gemachtigde heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats
Zwolle d.d. 30 mei 2000 (AWB 00/5657 VRWET, gepubliceerd in JV 2000/195), beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
In die uitspraak werd, in een situatie die naar de mening van de gemachtigde vergelijkbaar was, het beroep gegrond verklaard en aan de vreemdeling een schadevergoeding toegekend.
De vreemdeling wilde Nederland verlaten en had duidelijk niet de bedoeling zich in Nederland te vestigen.
3. Namens verweerder is aangevoerd dat de vreemdeling op 31 augustus 2000 is aangehouden omdat hij een vervalst document bij zich had. Het kan nooit zo zijn dat verweerder een vreemdeling met een vals document laat vertrekken.
Bovendien gaat het in het onderhavige geval, anders dan in de Zwolse zaak, niet om een uitgeprocedeerde asielzoeker.
Voorts meent verweerder in deze zaak zeer voortvarend gehandeld te hebben. Op 2 oktober 2000 was de vreemdeling al op Schiphol, maar de uitzetting is op die datum niet doorgegaan omdat de bagage van de vreemdeling was zoekgeraakt.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Immers, hij beschikt niet over
een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, beschikt niet over voldoende middelen van bestaan en is Nederland illegaal ingereisd. Bovendien heeft hij een strafbaar feit gepleegd door
gebruik te maken van een vervalst reisdocument.
De namens de vreemdeling opgeworpen stelling dat het gevaar voor onttrekking niet aannemelijk is, nu uit zijn gedrag moet worden afgeleid dat hij niet de intentie heeft in Nederland te blijven, wordt door de rechtbank gepasseerd.
De rechtbank acht het, gelet op de verklaring van de vreemdeling dat hij via Frankrijk naar Spanje wilde reizen, geenszins onaannemelijk dat hij zich, om alsnog dit reisdoel te bereiken, aan verwijdering naar zijn land van herkomst
zal onttrekken indien hij hier te lande op vrije voeten zou worden gesteld.
Dat hij zich op die wijze mogelijk "zelf uit Nederland zal verwijderen" is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Doorslaggevend is naar haar oordeel dat het ernstige vermoeden bestaat van gevaar voor onttrekking aan
verwijdering naar een land waar de toelating is gewaarborgd en daarvan is in het onderhavige geval sprake.
Overigens kan het bestaan van dit vermoeden niet alleen worden afgeleid uit de eigen verklaring van de vreemdeling met betrekking tot zijn reisdoel, maar ook reeds uit de omstandigheid dat hij Nederland poogde te verlaten in het
bezit van een vervalst reisdocument en/of de omstandigheid dat hij Nederland illegaal is ingereisd. Aldus heeft de vreemdeling immers een inbreuk op de openbare orde gepleegd die voldoende grond oplevert om het bestaan van het
bovenomschreven vermoeden aan te nemen.
Ten slotte dient het beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden gepasseerd nu van gelijke gevallen waarin verweerder gelijk zou moeten beslissen, niet is gebleken. De rechtbank distantieert zich van de opvatting in de aangehaalde
uitspraak dat de positie van een vreemdeling als verzoeker zou zijn gelijk te stellen aan die van een uitgeprocedeerde asielzoeker die verplicht is - eventueel zonder geldig reisdocument - Nederland te verlaten.
5. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat. Immers, de vreemdeling zou reeds op 2 oktober 2000 zijn uitgezet, als op
Schiphol niet was gebleken dat zijn bagage was zoekgeraakt. Het wachten is nu op de afgifte van een nieuw laissez-passer, zodat de vreemdeling alsnog kan worden uitgezet.
6. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid
ongerechtvaardigd is te achten.
7. Het beroep is derhalve ongegrond. De bewaring wordt niet opgeheven.
Er bestaat dan ook geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open voorzover het betreft het beroep tegen het bevel tot in bewaringstelling. Voorzover het betreft de beslissing op het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak
hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep instellen door het indienen
van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. D. Allewijn en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2000, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op: 31 oktober 2000